188
VERLICHTING
De richtingaanwijzers werken of
het stuurwiel staat in een gekali-
breerde hoek.
De rijsnelheid is lager dan de
gekalibreerde snelheid.
Interieurverlichting
Instrumentenpaneelver-
lichting, regeling
Deze functie regelt de helderheid van
de instrumentenpaneelverlichting en
zit naast de lichtschakelaar.
: Draai het duimwieltje omhoog of
omlaag om de verlichting helderder of
donkerder te zetten.
De helderheid van de displays wordt
automatisch afgestemd op de lichtom-
standigheden buiten. Met de regel-
knop voor de instrumentenverlichting
geeft u de laagste stand aan waarop
de displays automatisch worden
afgesteld.
Plafondverlichting
Indien aanwezig zit er plafondverlich-
ting in de dakconsole en de hemelbe-
kleding.
Druk op de volgende knoppen om de
instellingen van de plafondverlichting
te wijzigen:
UIT : Schakelt de lampen uit, zelfs
wanneer er een portier open staat.
DEUR : De lampen gaan automatisch
branden wanneer een portier wordt
geopend.
AAN : Schakelt alle plafondverlich-
ting in.