236
RIJDEN EN BEDIENEN
en wordt het vermogen van de auto
afhankelijk van de omstandigheden
automatisch overgebracht op de voor-
en achterwielen. Deze stand biedt een
iets minder gunstig brandstofverbruik
dan 2 .
Gebruik de AUTO-modus, mits
aanwezig, niet om te parkeren op een
steile helling met weinig grip, zoals bij
een beijzeld of besneeuwd wegdek,
een modderige weg of een grindweg.
In de AUTO-modus houden alleen de
achterwielen de auto tegen om te
voorkomen dat deze wegglijdt. Gebruik
de 4 om alle vier de wielen ingescha-
keld te houden als op een steile
helling wordt geparkeerd.
4 (Vierwielaandrijving hoog) :
Gebruik deze stand als er extra tractie
nodig is, bijvoorbeeld bij sneeuw of ijs
op de weg, op terrein of in diepe
sneeuw.
4 (vierwielaandrijving laag) : Deze
instelling schakelt de vooras in en
levert extra koppel. Kies 4 bij terrein-
rijden in diep zand, diepe modder of
een dikke laag sneeuw en bij het steil
heuvelop of heuvelaf rijden.
Bij inschakelen van 4 worden de
tractieregeling en StabiliTrak uitge-
schakeld. Zie Tractieregeling/Elektroni-
sche stabiliteitsregeling (ESC) 0 242.
Schakelen naar 4 of AUTO
Draai de knop naar de stand 4 of
AUTO bij elke snelheid, behalve vanuit
4 . Het verklikkerlichtje knippert bij
het schakelen en blijft na afloop aan.
Schakelen naar 2
Draai de knop naar de stand 2 bij
elke snelheid, behalve bij het
schakelen vanuit 4 . Het verklikker-
lichtje knippert bij het schakelen en
blijft na afloop aan.
Schakelen naar 4
Rij na het inschakelen van 4 niet
sneller dan 72 km/h (45 mph).
Schakelen:
1. Het contact moet aanstaan en de
auto moet stilstaan of langzamer
rijden dan 5 km/h (3 mph) met
de transmissie in N (Neutraal).
Rijd bij voorkeur met een
snelheid van 1,6 tot 3,2 km/h (1
tot 2 mph).
2. Zet de knop in 4 . Wacht totdat
de 4 verklikkerlichtjes niet meer
knipperen voordat u een versnel-
ling inschakelt.
Voorzichtig
Wanneer u een versnelling schakelt
voordat de controlelamp voor de
gewenste modus gestopt is met
knipperen, kan dat schade aan de
verdeelbak veroorzaken.
Als er een versnelling is ingeschakeld
en/of de auto sneller rijdt dan 5 km/h
(3 mph), knipperen de 4 verklikker-
lichtjes gedurende 30 seconden en
schakelt het systeem niet. Na 30
seconden schakelt de tussenbak naar