194
BEDIENINGSORGANEN VOOR KLIMAATREGELING
6. Keuze klimaatregeling (knop
bedieningspaneel)
7. Achter (aanraakscherm klimaat-
regeling achterin)
8. Regeling luchtverdeling
Klimaatregelingsdisplay
U regelt de instellingen voor de venti-
lator, de luchtverdelingsmodus, de
airconditioning, de temperatuur aan
de bestuurders- en passagierszijde en
SYNC door in het startscherm van
Infotainment op CLIMATE (klimaat)
te drukken of door op Infotainment-
display van het bedieningspaneel op
de klimaatknop te drukken. U kunt
vervolgens een keuze maken op de
startpagina die voor de klimaatrege-
ling verschijnt. Zie de handleiding van
het Infotainmentsysteem.
Statusweergave klimaatregeling
De statusweergave voor de klimaatre-
geling verschijnt kort wanneer u de
klimaatregelingsknoppen op de
middenconsole bedient. U kunt de
luchtverdelingsmodus op het display
van de klimaatregeling instellen.
Automatische regeling
Het systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, luchtverdeling,
airconditioning en recirculatie om de
auto tot de gewenste temperatuur te
verwarmen of koelen.
Wanneer het controlelampje brandt of
als er AUTO op het aanraakscherm
staat aangegeven, werkt het systeem
volautomatisch. Als de luchtverdeling
of ventilatorsnelheid handmatig wordt
versteld, dooft het controlelampje en
worden de gekozen instellingen op het
display weergegeven. De automatische
regeling is voor elk van de klimaatin-
stellingen afzonderlijk uit te
schakelen.
Voor automatische regeling:
1. Druk op AUTO.
2. Stel de temperatuur in. Geeft het
systeem de tijd om zich aan te
passen. Pas vervolgens naar wens
de temperatuur aan voor een
optimaal comfort.
Voor een beter brandstofverbruik en
snellere koeling van de auto kan de
recirculatie bij warm weer automa-
tisch worden geselecteerd. Het recircu-
latielampje gaat niet branden. Druk op
om de recirculatiefunctie te
kiezen; druk nogmaals op de knop om
voor luchtaanvoer van buiten te
kiezen.