Besturing en setpoint-
3
opdracht
Besturingscommando Snelstop
Met het besturingscommando Rapid stop laat u de applicatieregelaar decelereren langs de op dat
moment geldende snelstop-integrator. Daarbij worden in het algemeen de geparametreerde
snelstop-integratoren
• P136
• P146
actief. De eventueel via de veldbus ingevoerde procesintegrator heeft geen invloed op de snelstop!
Het activeren van dit besturingscommando vindt plaats met het resetten van Bit 1: Enable/Rapid
stop.
Besturingscommando Stop
Met het besturingscommando Stop laat u de applicatieregelaar decelereren. Wordt via het
veldbussysteem de procesintegrator overgedragen, dan gebruikt dit besturingscommando de
actueel ingevoerde integratorwaarde als deceleratie-integrator. Zo niet, dan gebruikt de
applicatieregelaar voor dit besturingscommando - afhankelijk van de ingestelde parameterset en
integratorset - de typische integrator Ramp down.
Het besturingscommando Stop wordt metBit 2: Enable/stop in werking gesteld.
Keuze van de geldige parameterset
De keuze van de geldige parmameterset vindt plaats met bit 5 in het stuurwoord.
De omschakeling van de parameterset is over het algemeen alleen in de situatie Controller Inhibit
mogelijk.
Deze bit is als OR-functie verbonden met de functie van de ingangsklem Parameter Set Selection,
d.w.z. dat de logische toestand "1" van de ingangsklem OF van de bit van het stuurwoord
parameterset 2 activeert!
Reset na fout
Met bit 6 van het stuurwoord wordt in het geval van een fout een reset via het procesdatakanaal
verricht. Een reset kan alleen met een 0/1-flank in het stuurwoord geactiveerd worden.
22
T13 stop-integrator (bij actieve parameterset 2)
T23 stop-integrator (bij actieve parameterset 2)
®
MOVIDRIVE
Veldbus-protocol