Bandenspanningscontrolesysteem
Het system voor bandenspanningscontrole, Tyre
Pressure Monitoring System (TPMS), geeft een
waarschuwing als de druk te laag is in een of
meer banden van de auto. Er gaat dan een con-
trolesymbool op het bestuurdersdisplay bran-
den.
Als het symbool eerst ongeveer een minuut knip-
pert en vervolgens constant gaat branden, kan
dat komen doordat het systeem niet in staat is
om een te lage bandenspanning te detecteren of
ervoor te waarschuwen.
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van sensoren op de ventielen van de
banden. Bij snelheden van zo'n 30 km/h of hoger
controleert het systeem de bandenspanning. Als
de bandenspanning te laag is, gaat het controle-
symbool voor lage bandenspanning op het
bestuurdersdisplay branden en verschijnt een
melding.
Symbool
Betekenis
Het symbool brandt bij een te lage
bandenspanning.
Bij een storing in het TPMS gaat
het symbool eerst ongeveer één
minuut knipperen, waarna het con-
tinu brandt.
Standaard op bepaalde markten.
3
3
Algemene informatie over het systeem
voor bandenspanningscontrole
Iedere band, ook de reserveband*, moet elke
maand gecontroleerd worden. Bij controle moet
de band koud zijn en de luchtdruk hebben die
door de autofabrikant wordt aanbevolen op de
bandenspanningssticker of in de bandenspan-
ningstabel. Als de auto banden heeft met een
andere maat dan de maat die door de fabrikant
wordt aanbevolen, moet u uitzoeken wat voor
deze banden het juiste luchtdrukniveau is.
Als extra veiligheidsmaatregel is de auto voorzien
van een bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) dat aangeeft wanneer de luchtdruk in
een of meer banden te laag is. Als het controle-
symbool voor lage luchtdruk gaat branden, moet
u zo snel mogelijk stoppen, de banden controle-
ren en de banden oppompen tot de juiste druk.
Rijden op banden met een te lage bandenspan-
ning kan ertoe leiden dat de band oververhit
raakt, waardoor de band lek kan gaan. Door een
lage bandenspanning gaat u ook minder zuinig
rijden en gaan de banden minder lang mee én
het kan gevolgen hebben voor ritten met de auto
en het vermogen om tot stilstand te komen. Let
erop dat het TPMS geen vervanging vormt voor
normaal bandenonderhoud. De bestuurder is
ervoor verantwoordelijk dat de bandenspanning
correct is, óók als de grenswaarde voor lage ban-
WIELEN EN BANDEN
denspanning niet is bereikt en het controlesym-
bool daardoor nog niet is gaan branden.
De auto is ook voorzien van een indicator voor
storingen in het TPMS-systeem. Deze geeft aan
wanneer het systeem niet correct werkt. De indi-
cator voor storingen in het TPMS-systeem is
gecombineerd met het controlesymbool voor lage
bandenspanning. Als het systeem een storing
detecteert, gaat het symbool op het bestuurders-
display circa één minuut knipperen om vervol-
gens te blijven branden. Dit wordt telkens her-
haald als de auto wordt gestart tot de storing is
verholpen. Als het symbool brandt, kan dat gevol-
gen hebben voor het vermogen van het systeem
om lage bandenspanning te detecteren en ervoor
te waarschuwen.
Storingen in het TPMS-systeem kunnen diverse
oorzaken hebben, bijvoorbeeld dat er een reser-
vewiel is geplaatst of andere banden of wielen
waardoor TPMS niet correct kan functioneren.
Controleer altijd het controlesymbool voor TPMS
nadat u een of meer banden hebt vervangen om
zeker te weten dat de nieuwe band of het nieuwe
wiel goed werkt in combinatie met TPMS.
Zowel originele fabrieksbanden als naderhand
gemonteerde banden zijn te voorzien van ven-
tielen met TPMS-sensoren. Bij gebruik van een
reservewiel of ander wiel zonder TPMS-sensor
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
}}
471