INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
||
Activeren/deactiveren
Het systeem kan starten bij ritten in het donker,
wanneer de auto op een snelheid van 20 km/h
of hoger rijdt.
Activeer/deactiveer automatisch groot licht door
de draairing op de stuurhendel naar stand
te draaien en weer los te laten. Deactiveren van
automatisch groot licht als het groot licht aan is,
leidt ertoe dat de verlichting direct wordt omgezet
in dimlicht.
Wanneer automatisch groot licht geactiveerd is,
licht het symbool
op het bestuurdersdis-
play wit op.
Als het groot licht ontstoken is, brandt het sym-
bool blauw. Bij led-koplampen geldt dit ook bij
gedeeltelijk groot licht, dat wil zeggen zodra de
lichtbundel iets sterker brandt dan het geval is bij
dimlicht.
146
Handmatige bediening
N.B.
Houd de voorruit in het gebied vóór de came-
rasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil.
Plak of monteer niets op de voorruit vóór de
camerasensor, aangezien één of meer
camera's voor het systeem hierdoor slechter
of niet meer werken.
Als dit symbool samen met de melding
Actief grootlicht Tijdelijk niet
beschikbaar
op het bestuurdersdis-
play verschijnt, moet u handmatig over-
schakelen tussen groot licht en dimlicht. Deson-
danks kan de draairing van de stuurhendel in
stand
staan. Het symbool
wanneer deze melding verschijnt.
Hetzelfde geldt als dit symbool samen
met de melding
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
verschijnt.
Automatisch groot licht is mogelijk tijdelijk niet
beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware
regenval. Wanneer automatisch groot licht weer
beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet
langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding en
gaat het symbool
branden.
WAARSCHUWING
Actief groot licht is een systeem dat u helpt
om in ongunstige omstandigheden de opti-
male verlichting te kiezen.
Als bestuurder bent u echter altijd verplicht
om handmatig te wisselen tussen groot licht
en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie
en/of weersgesteldheid vereist is.
BELANGRIJK
Voorbeelden van situaties waarin u mogelijk
moet wisselen tussen groot licht en dimlicht:
•
in zware regen of dichte mist
•
bij ijsregen
•
bij stuifsneeuw of sneeuwmodder
•
bij maanlicht
dooft,
•
bij ritten in zwak verlichte bebouwde
gebieden
•
bij voorliggers met een zwakke voertuig-
verlichting
•
bij voetgangers op of naast de weg
•
bij sterk reflecterende voorwerpen zoals
borden in de buurt van de weg
•
als de verlichting van tegenliggers schuil-
gaat achter bijvoorbeeld vangrails
•
bij verkeer op verbindingswegen