Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden wan-
neer u remt.
Bij het bedienen van het rempedaal gaan de
remlichten branden. Ze gaan ook branden wan-
neer een van de rijhulpsystemen Adaptieve
cruisecontrol, City Safety of Rear Collision War-
ning de auto afremmen.
Gerelateerde informatie
•
Noodremlichten (p. 381)
•
Adaptieve cruisecontrol* (p. 280)
•
City Safety (p. 318)
•
Rear Collision Warning (p. 327)
Alarmlichten
De alarmlichten waarschuwen medeweggebrui-
kers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig
knipperen, wanneer deze functie actief is.
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te activeren.
De alarmlichten worden automatisch geactiveerd
als er zo sterk met de auto wordt geremd dat de
noodremlichten worden geactiveerd en de snel-
heid laag is. De alarmlichten blijven actief als de
auto stilstaat en worden vervolgens automatisch
gedeactiveerd als de auto weer wegrijdt of
gedeactiveerd als de knop wordt ingedrukt.
Gerelateerde informatie
•
Richtingaanwijzers gebruiken (p. 149)
•
Noodremlichten (p. 381)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
Richtingaanwijzers gebruiken
De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedie-
nen met de linker stuurhendel. De richtingaanwij-
zers knipperen driemaal of blijven knipperen,
afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eerste stand en laat de hendel vervolgens
los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
U kunt de functie activeren/deactiveren op
het middendisplay.
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eindstand.
De hendel blijft in deze stand staan en kan hand-
matig in de uitgangspositie teruggezet worden of
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
}}
149