Parameterbeschrijving
1-56 V/f-karakteristiek - f
Array [6]
Range:
Functie:
Size
[ 0 - 1000.0
Stel de frequentiepunten in om
related
Hz]
handmatig een U/f-karakteristiek te
*
verkrijgen die overeenkomt met de
motor.
De spanning op elk punt wordt
ingesteld in parameter 1-55 V/f-
karakteristiek - V.
Deze parameter is een arraypa-
rameter [0-5] en is alleen
beschikbaar als
parameter 1-01 Motorbesturings-
principe is ingesteld op [0] U/f.
Afbeelding 3.9 U/f-karakteristiek
1-58 Stroom testpulsen vlieg.start
Range:
Functie:
Size
[ 0 - 200 %]
Bepaalt de hoogte van de magneti-
related
seringsstroom voor de pulsen die
*
worden gebruikt om de
draairichting van de motor te
detecteren. Het instelbereik en de
functie zijn afhankelijk van
parameter 1-10 Motorconstructie:
[0] Asynchroon: [0-200%]
Een lagere waarde verlaagt het
geproduceerde koppel. 100% komt
overeen met de volledige nominale
motorstroom. In dat geval is de
standaardwaarde 30%.
[1] PM, niet-uitspr. SPM: [0-40%]
Voor PM-motoren wordt een
algemene instelling van 20%
aangeraden. Hogere waarden
kunnen voor betere prestaties
zorgen. Voor motoren met een
tegen-EMK hoger dan 300 VLL (rms)
MG20OB10
Programmeerhandleiding
1-58 Stroom testpulsen vlieg.start
Range:
1-59 Freq. testpulsen vlieg.start
Range:
Size
related
*
Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden.
Functie:
bij nominaal toerental en een hoge
spoelinductie (meer dan 10 mH)
wordt echter een lagere waarde
aangeraden om een foutieve
schatting van het toerental te
voorkomen. Deze parameter is
actief wanneer parameter 1-73 Vlieg.
start is ingeschakeld.
Functie:
LET OP
[ 0 - 500 %]
Zie de beschrijving van
parameter 1-70 Startmodus
voor een overzicht van de
relatie tussen de parameters
voor een vliegende start bij
PM-motoren.
Het instelbereik en de functie zijn
afhankelijk van
parameter 1-10 Motorconstructie:
[0] Asynchroon: [0-500%]
Bepaalt het percentage van de
frequentie voor de pulsen die
worden gebruikt om de
draairichting van de motor te
detecteren. Een hogere waarde
verlaagt het geproduceerde koppel.
In deze modus komt 100% overeen
met 2 keer de slipfrequentie.
[1] PM, niet-uitspr. SPM: [0-10%]
Deze parameter definieert het
motortoerental (in % van het
nominale motortoerental)
waaronder de parkeerfunctie (zie
parameter 2-06 Parkeerstroom en
parameter 2-07 Parkeertijd) actief
wordt. Deze parameter is alleen
actief als parameter 1-70 Startmodus
is ingesteld op [1] Parkeren en
uitsluitend na het starten van de
motor.
3
3
59