Parameterbeschrijving
LET OP
Voer een aanpassing voor situaties zonder flow uit
voordat u de parameters voor de PI-regelaar instelt.
3
3
Afbeelding 3.64 Schema Detectie geen flow
Opvoerhoogte
1
2
Afbeelding 3.65 Grafiek Detectie geen flow
Detectie geen flow is gebaseerd op een meting van
toerental en vermogen. De frequentieregelaar berekent het
vermogen bij geen flow voor een bepaald toerental.
Deze samenhang is gebaseerd op de aanpassing van 2 sets
van toerental en een bijbehorend vermogen bij geen flow.
Door het vermogen te bewaken, is het mogelijk om
situaties zonder flow te detecteren in systemen met een
fluctuerende zuigdruk of wanneer de pomp een vlakke
karakteristiek heeft bij lagere toerentallen.
210
FC
P
Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden.
®
VLT
AQUA Drive FC 202
De 2 datasets moeten worden gebaseerd op vermogens-
metingen bij circa 50% en 85% van het maximale toerental
met gesloten klep. De gegevens worden geprogrammeerd
in parametergroep 22-3* Verm.aanp. geen flow. Het is ook
mogelijk om een parameter 22-20 Laag verm. autosetup uit
te voeren, waarbij het inbedrijfstellingsproces automatisch
wordt doorlopen en de gemeten gegevens automatisch
worden opgeslagen. Stel de frequentieregelaar via
parameter 1-00 Configuratiemodus in op een regeling
zonder terugkoppeling om de autosetup te kunnen
uitvoeren (zie parametergroep 22-3* Verm.aanp. geen flow).
LET OP
Bij gebruik van de ingebouwde PI-regelaar moet u
Verm.aanp. geen flow instellen voordat u de parameters
voor de PI-regelaar instelt.
Detectie lage snelh.
Detectie van lage snelheid geeft een signaal als de motor
loopt op het minimale toerental dat is ingesteld in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]. Acties worden
veel gebruikt in combinatie met detectie van geen flow
(geen individuele selectie mogelijk).
Lagesnelheidsdetectie kan niet alleen worden gebruikt
voor systemen met een situatie zonder flow. De functie
kan worden gebruikt in alle systemen waarbij een werking
bij het minimale toerental kan leiden tot het stoppen van
de motor totdat de belasting vraagt om een toerental dat
hoger ligt dan het minimale toerental. Voorbeelden
hiervan zijn systemen met ventilatoren en compressoren.
LET OP
Zorg er bij pompsystemen voor dat het ingestelde
minimale toerental in parameter 4-11 Motorsnelh. lage
begr. [RPM] of parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]
hoog genoeg is voor detectie, aangezien de pomp ook
op een tamelijk hoog toerental kan draaien wanneer alle
kleppen gesloten zijn.
Droogloopdetectie
Detectie geen flow kan ook worden gebruikt om te
Flow
detecteren of de pomp drooggelopen is (laag energie-
verbruik – hoog toerental). Kan worden gebruikt in
combinatie met de ingebouwde PI-regelaar of een externe
PI-regelaar.
De condities voor een drogepompsignaal:
•
•
Het signaal moet gedurende een bepaalde tijd
(parameter 22-27 Drogepompvertr.) actief zijn voordat de
geselecteerde actie wordt uitgevoerd.
Energieverbruik lager dan het niveau bij geen
flow.
Pomp draaiend op maximaal toerental of
maximumreferentie zonder terugkoppeling,
afhankelijk van welke van deze het laagst is.
MG20OB10