Parameterbeschrijving
Mogelijke acties om te selecteren
(parameter 22-26 Drogepompfunctie):
•
Waarschuwing.
•
Alarm.
Schakel Detectie laag verm. in parameter 22-21 Detectie laag
verm. in. Voer een tuningproces uit via parametergroep
22-3* Verm.aanp. geen flow.
Stel parameter parameter 22-23 Functie geen flow in op [0]
Uit als u gebruik wilt maken van droogloopdetectie. Zorg
er anders voor dat de opties in die parameter de
droogloopdetectie niet belemmeren.
22-20 Laag verm. autosetup
Start de autosetup voor het afstellen van gegevens voor het
vermogen bij geen flow.
Option:
Functie:
[0]
Uit
*
LET OP
[1]
Ingesch.
Voer de autosetup uit wanneer
het systeem de normale
bedrijfstemperatuur heeft
bereikt.
LET OP
Het is belangrijk dat
parameter 4-13 Motorsnelh.
hoge begr. [RPM] of
parameter 4-14 Motorsnelh.
hoge begr. [Hz] is ingesteld op
het maximale bedrijfstoerental
van de motor.
Het is belangrijk om de
autosetup uit te voeren
voordat u de ingebouwde PI-
regelaar configureert,
aangezien de instellingen
worden gereset wanneer de
instelling in
parameter 1-00 Configura-
tiemodus wordt gewijzigd van
een regeling met terugkop-
peling naar een regeling
zonder terugkoppeling
LET OP
Voer de fijnafstelling uit met
de instellingen in
parameter 1-03 Koppelkarakte-
ristiek die ook na de
fijnafstelling gewenst zijn.
Er wordt een autosetupprocedure
geactiveerd, waarbij het toerental
automatisch wordt ingesteld op
MG20OB10
Programmeerhandleiding
22-20 Laag verm. autosetup
Start de autosetup voor het afstellen van gegevens voor het
vermogen bij geen flow.
Option:
22-21 Detectie laag verm.
Option:
[0]
*
[1]
22-22 Detectie lage snelh.
Option:
[0]
*
[1]
[2]
Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden.
Functie:
circa 50% en 85% van het nominale
motortoerental
(parameter 4-13 Motorsnelh. hoge
begr. [RPM],
parameter 4-14 Motorsnelh. hoge
begr. [Hz]). Bij deze 2 toerentallen
wordt het energieverbruik
automatisch gemeten en
opgeslagen.
Voordat u autosetup inschakelt:
1.
Sluit de kleppen om een
situatie zonder flow te
creëren.
2.
Stel de frequentieregelaar
in op een regeling zonder
terugkoppeling
(parameter 1-00 Configura-
tiemodus).
Het is belangrijk om ook
parameter 1-03 Koppelka-
rakteristiek in te stellen.
Functie:
Uitgesch.
Ingesch.
De functie Detectie laag verm. moet
zijn ingeschakeld om de parameters
in parametergroep 22-3* Verm.aanp.
geen flow in te stellen voor een
juiste werking.
Functie:
Disabled
Enabled
Detecteert wanneer de motor werkt
op het toerental dat is ingesteld in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage
begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage
begr. [Hz].
Enabled with
Deze optie is beschikbaar als [3]
boost
Met terugk. is geselecteerd in
parameter 1-00 Configuratiemodus.
Schakel deze optie in om de
detectie van lage toerentallen te
verbeteren voor toepassingen met
minstens 1 van de volgende
kenmerken:
3
3
211