Parameterbeschrijving
3.12 Parameters 13-** Smart Logic
Smart Logic Control (SLC) is een reeks door de gebruiker
gedefinieerde acties (zie parameter 13-52 SL-controlleractie
[x]) die door de SLC wordt uitgevoerd wanneer de
bijbehorende, door de gebruiker gedefinieerde gebeurtenis
(zie parameter 13-51 SL Controller Event [x]) door de SLC
wordt geëvalueerd als true. Gebeurtenissen en acties zijn
genummerd en in paren aan elkaar gekoppeld. Dat
betekent dat de eerste actie wordt uitgevoerd wanneer de
eerste gebeurtenis heeft plaatsgevonden (de waarde true
heeft gekregen). Hierna worden de omstandigheden van
de tweede gebeurtenis geëvalueerd en bij de evaluatie
true wordt de tweede actie uitgevoerd, enz. Er wordt
steeds slechts 1 gebeurtenis geëvalueerd. Als een
gebeurtenis wordt geëvalueerd als false, gebeurt er niets
(in de SLC) tijdens het huidige scaninterval en worden er
geen andere gebeurtenissen geëvalueerd. Dat betekent dat
wanneer de SLC start, tijdens elk scaninterval de eerste
gebeurtenis (en enkel de eerste gebeurtenis) wordt
geëvalueerd. Alleen als de eerste gebeurtenis als true is
geëvalueerd, voert de SLC de eerste actie uit en begint hij
met het evalueren van de tweede gebeurtenis. Er kunnen
1-20 gebeurtenissen en acties worden geprogrammeerd.
Nadat de laatste gebeurtenis/actie is geëvalueerd, begint
de cyclus opnieuw vanaf de eerste gebeurtenis/actie.
Afbeelding 3.40 toont een voorbeeld met 3 gebeurtenissen/
acties.
Start-
gebeurtenis P13-01
Toestand 1
Gebeurtenis 1/
Actie 1
Stop-
gebeurtenis P13-02
Toestand 4
Gebeurtenis 4/
Actie 4
Afbeelding 3.40 Gebeurtenissen/acties Smart Logic
SLC starten en stoppen
Het starten en stoppen van de SLC kan worden uitgevoerd
door [1] Aan of [0] Uit te selecteren in parameter 13-00 SL-
controllermodus. De SLC start altijd in status 0 (waarbij de
eerste gebeurtenis wordt geëvalueerd). De SLC start
wanneer de startgebeurtenis (gedefinieerd in
parameter 13-01 Gebeurt. starten) wordt geëvalueerd als
TRUE (op voorwaarde dat [1] Aan is geselecteerd in
parameter 13-00 SL- controllermodus). De SLC stopt wanneer
de stopgebeurtenis (parameter 13-02 Gebeurt. stoppen) true
is. Parameter 13-03 SLC resetten reset alle SLC-parameters en
start het programmeren geheel opnieuw.
MG20OB10
Programmeerhandleiding
Toestand 2
Gebeurtenis 2/
Actie 2
Stop-
gebeurtenis P13-02
Toestand 3
Gebeurtenis 3/
Actie 3
Stop-
gebeurtenis P13-02
Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden.
3.12.1 13-0* SLC-instellingen
Gebruik de SLC-instellingen voor het inschakelen,
uitschakelen of resetten van de Smart Logic Control-reeks.
De logische functies en comparatoren draaien altijd mee
op de achtergrond, die opengaat voor een afzonderlijke
regeling van digitale in- en uitgangen.
13-00 SL- controllermodus
Option:
Functie:
[0]
Uit
Schakelt de Smart Logic Controller
uit.
[1]
Aan
Schakelt de Smart Logic Controller
in.
13-01 Gebeurt. starten
Option:
Functie:
Selecteer de booleaanse input (true
of false) voor het activeren van de
Smart Logic Control.
[0]
FALSE
Voert de vaste waarde false in de
logische regel in.
[1]
TRUE
Voert de vaste waarde true in de
logische regel in.
[2]
Actief
Zie parametergroep 5-3* Digitale
uitgangen voor meer informatie.
[3]
Binnen bereik
Zie parametergroep 5-3* Digitale
uitgangen voor meer informatie.
[4]
Op referentie
Zie parametergroep 5-3* Digitale
uitgangen voor meer informatie.
[5]
Koppelbe-
Zie parametergroep 5-3* Digitale
grenzing
uitgangen voor meer informatie.
[6]
Stroombegr.
Zie parametergroep 5-3* Digitale
uitgangen voor meer informatie.
[7]
Buiten stroom-
Zie parametergroep 5-3* Digitale
bereik
uitgangen voor meer informatie.
[8]
Onder I, laag
Zie parametergroep 5-3* Digitale
uitgangen voor meer informatie.
[9]
Boven I, hoog
Zie parametergroep 5-3* Digitale
uitgangen voor meer informatie.
[10]
Buiten snelh.-
bereik
[11]
Onder snelh.,
Zie parametergroep 5-3* Digitale
laag
uitgangen voor meer informatie.
[12]
Boven snelh.,
Zie parametergroep 5-3* Digitale
hoog
uitgangen voor meer informatie.
[13]
Buiten
terugk.bereik
[14]
Onder terugk.,
laag
3
3
133