430 Banden en velgen
tingen tegen de carrosserie of onderdelen
van het onderstel schuren.
Daardoor kan schade aan de auto of de ban‐
den ontstaan.
Nooit sneeuwkettingen op de voorwie‐
#
len monteren.
Sneeuwkettingen op de achterwielen
#
altijd paarsgewijs monteren.
Bij het gebruik maken van sneeuwkettingen het
volgende in acht nemen:
Sneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
R
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
hierover is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Om veiligheidsredenen alleen de voor
R
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin‐
gen of sneeuwkettingen met dezelfde kwali‐
teitsstandaard gebruiken.
De toegestane maximumsnelheid met
R
gemonteerde sneeuwkettingen is 50 km/h.
Auto's met actieve parkeerassistent: Met
R
gemonteerde sneeuwkettingen niet de
actieve parkeerassistent gebruiken.
Auto's met niveauregeling: Met gemon‐
R
teerde sneeuwkettingen alleen met hogere
voertuighoogte rijden .
%
De maximumsnelheid van de auto kan voor
het gebruik van winterbanden permanent
worden begrensd (
pagina 206).
/
%
®
Het ESP
kan voor het wegrijden worden uit‐
geschakeld (
pagina 197). Zo kunnen de
/
wielen doordraaien en een hogere aandrijf‐
kracht opwekken.
Bandenspanning
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door te lage of te hoge bandenspan‐
ning
Banden met een te lage of een te hoge ban‐
denspanning vormen de volgende gevaren:
De banden kunnen klappen, in het bijzon‐
R
der bij toenemende belading en snelheid.
De banden kunnen overmatig en/of
R
ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip
sterk nadelig beïnvloedt.
De rij-eigenschappen en het stuur‑ en
R
remgedrag kunnen sterk nadelig beïn‐
vloed worden.
Geadviseerde bandenspanningen in
#
acht nemen en de bandenspanning van
alle banden inclusief het reservewiel
controleren: