wagendissels. Anders kunnen de auto
of andere objecten worden beschadigd.
De toets é in de middenconsole indruk‐
#
ken.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is actief, als
het controlelampje in de toets é niet brandt.
Wanneer het controlelampje brandt of in het
combi-instrument het symbool é wordt weer‐
gegeven, is de PARKTRONIC-parkeerassistent
niet actief.
%
Als de auto wordt gestart, is de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent automatisch ingescha‐
keld.
Waarschuwingssignalen van de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent instellen
Multimediasysteem:
Voertuig
k Assistentie
4
5
Camera & parkeren
5
Waarsch.signalen inst.
5
Volume van de waarschuwingssignalen
instellen
Volume waarschuwingssignalen
#
Een waarde instellen.
#
Toonhoogte van de waarschuwingssignalen
instellen
Toonhoogte waarschuwingssignalen
#
ren.
Een waarde instellen.
Activeringsmoment van de waarschuwings‐
signalen bepalen
U kunt vastleggen, of de waarschuwingssignalen
van de PARKTRONIC-parkeerassistent al bij een
grotere afstand tot de hindernis worden gege‐
ven.
Vroeg waarschuwen
selecteren.
#
De functie in- O of uitschakelen ª.
#
Geluidsverlaging in- of uitschakelen
U kunt vastleggen, of tijdens een akoestische
waarschuwing van de PARKTRONIC-parkeeras‐
sistent het volume van een mediabron in het
multimediasysteem moet worden verlaagd.
Verlaging audiovolume bij waarschuwingssig-
#
nalen
selecteren.
De functie in- O of uitschakelen ª.
selecteren.
#
Achteruitrijcamera
Functie van de achteruitrijcamera
Als de functie in het multimediasysteem is geac‐
selecte‐
tiveerd, wordt bij het inschakelen van de achter‐
uitversnelling het beeld van de achteruitrijca‐
mera weergegeven op het mediadisplay. Dynami‐
sche hulplijnen tonen het rijspoor aan de hand
van de actuele stuuruitslag. Zo kunt u zich bij het
achteruitrijden oriënteren en obstakels vermij‐
den.
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft altijd verant‐
Rijden en parkeren 225