Lichtbundelhoogteverstelling
ä
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 39 en volg deze op.
De draaiknop
» Afbeelding 26
op de gewenste lichtbundelhoogte draaien.
Instelstanden
De standen komen ongeveer overeen met de volgende beladingstoestanden.
Wagen voorin bezet, bagageruimte leeg.
-
Wagen volledig bezet, bagageruimte leeg.
1
Wagen volledig bezet, bagageruimte beladen.
2
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen.
3
VOORZICHTIG
De lichtbundelhoogteverstelling altijd zo instellen dat:
andere verkeersdeelnemers, in het bijzonder tegemoetkomende wagens, niet
■
verblind worden,
de lichtbundelhoogte voldoende is voor veilig rijden.
■
Let op
Wij adviseren de lichtbundelhoogte bij ingeschakeld dimlicht in te stellen.
■
De koplampen met xenonverlichting passen zich bij het inschakelen van het
■
contact en tijdens het rijden automatisch aan bij de beladings- en rijomstandighe-
den van de wagen (bijvoorbeeld accelereren, remmen). Wagens met xenonverlich-
ting beschikken niet over een handmatige regelmogelijkheid van de lichtbundel-
hoogte.
44
Bediening
Afbeelding 26
Dashboard: Lichtbundelhoogte-
verstelling
Schakelaar voor alarmlichten
ä
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 39 en volg deze op.
›
De knop
» Afbeelding 27
len.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knipperen alle knipperlichten van de wagen
tegelijkertijd. Het controlelampje voor de knipperlichten en het controlelampje in
de knop knipperen eveneens. De alarmlichten werken ook wanneer het contact is
uitgeschakeld.
Bij een ongeval waarbij een airbag wordt geactiveerd, worden de alarmlichten au-
tomatisch ingeschakeld.
Let op
De alarmlichten moeten worden ingeschakeld als bijvoorbeeld:
de staart van een file wordt genaderd,
■
u stilstaat met pech of in geval van nood.
■
Ð
Afbeelding 27
Dashboard: Schakelaar voor
alarmlichten
indrukken om de alarmlichten in- of uit te schake-
Ð