Een vergelijking invoeren:
1. Zorg ervoor dat de rekenmachine in de normale bedrijfsstand staat, meestal
met een getal op het scherm. U bekijkt dus niet de catalogus van variabelen
of programma's.
2. Druk op
vergelijkingenstand staat. Een van de vergelijkingen in de lijst staat op het
scherm.
3. Begin een vergelijking te typen. De vergelijking op het scherm wordt nu
vervangen door de vergelijking die u typt— de vorige vergelijking wordt
echter niet beïnvloed. Maakt u een fout, druk dan op
U kunt op iedere regel 255 tekens invoeren.
4. Druk op
zien. De vergelijking wordt automatisch in de lijst opgeslagen— direct na de
vergelijking die u zag voorat u begon met typen. (Drukt u in plaats daarvan
op
, dan wordt de vergelijking opgeslagen en de vergelijkingenstand
beëindigd.)
Vergelijkingen kunnen variabelen, getallen, functies en haakjes bevatten. Ze
worden hierna besproken. Het volgende voorbeeld illustreert deze elementen.
Variabelen in vergelijkingen
U kunt elk van de 28 variabelen van de rekenmachine in een vergelijking
gebruiken: A tot en met Z, i en (i). Iedere variabele kunt u zo vaak gebruiken als
u wilt. (Voor informatie over (i), zie "Variabelen en Labels indirect adresseren" in
hoofdstuk 13.)
Om een variabele in een vergelijking op te nemen, drukt u op
(of
variabele). Drukt u op
aan te geven dat u een naam moet opgeven voor de vergelijking.
. De annunciator EQN
om de vergelijking te voltooien en deze op het scherm te
, dan verschijnt de annunciator A..Z om
Vergelijkingen invoeren en evalueren
laat zien dat u nu in de
om te corrigeren.
variabele
6–5