Een programma ontwerpen
Hierna laten we zien welke instructies u in een programma kunt zetten. Wat u in
een programma zet heeft invloed op het resultaat als u het programma bekijkt en
op de werking als u het programma uitvoert.
Een stand selecteren
Programma's die gemaakt en opgeslagen zijn in de RPN–stand kunnen alleen in
de RPN–stand worden bewerkt en uitgevoerd. Programma's die gemaakt en
opgeslagen zijn in de ALG–stand kunnen alleen in de ALG–stand worden
bewerkt en uitgevoerd. Wilt u zeker weten dat uw programma in de juiste stand
wordt uitgevoerd, gebruik dan RPN of ALG als eerste instructie in het
programma.
Programmagrenzen (LBL en RTN)
Wilt u meer dan een programma in het geheugen zetten, dan heeft een
programma een label nodig om het begin te markeren (zoals
een return om het einde te markeren (zoals
U ziet dat er bij de regelnummers een
label.
Programmalabels
Programma's en segmenten van programma's (routines) moeten met een label
beginnen. Als u een label wilt maken, drukt u op:
lettertoets
).
komt te staan die overeenkomt met het
Eenvoudig programmeren
) en
12–3