converteren, 10–1
getallen invoeren, 10–1
rekenen, 10–2
hexadecimale getallen. Zie getallen
bereik, 10–5
hoeken
eenheden, 4–4
eenheden converteren, 4–13
impliciete eenheden, A–2
tussen vectoren, 15–1
weergave converteren, 4–13
hoekinstelling, A–2, B–4
hoekmodus, 4–4
Horner, 12–27
hulp bij problemen, A–1
hyperbolische functies, 4–5
I
i, 3–8, 13–20
(i), 3–8, 13–20, 13–21, 13–24
imaginair deel (complexe getallen),
9–1, 9–2
indirect adresseren, 13–20, 13–21,
13–22
inhoudsconversie, 4–13
INPUT
antwoorden, 12–15
gegevens invoeren, 12–12
in integratieprogramma's,
14–9
in SOLVE–programma's, 14–2
prompt altijd, 13–11
verborgen cijfers tonen, 12–15
integratie
beperkingen, 14–12
geheugengebruik, B–2
grenzen, 8–2, 14–8, C–8, E–7
hoe werkt het ? , E–1
in programma's, 14–11
moeilijke functies, E–2, E–7
nauwkeurigheid, 8–2, 8–6,
E–1
onderbreken, B–2
onnauwkeurigheid, 8–6
onnauwkeurigheid van resultaat,
8–6
onzekerheid van resultaat, 8–2,
E–2
programma's evalueren, 14–8
resultaten op stapel, 8–2, 8–6
stoppen, 8–2, 14–8
subintervals, E–7
talstelsel, 12–25, 14–12
tijdsduur, 8–6, E–7
transformatie van variabelen,
E–9
variabele, 8–2, C–9
weergave, 8–2, 8–6, 8–7
integreren
doel, 8–1
gebruik, 8–2
geheugengebruik, 8–2
grenzen, 8–2
intercept (curve–fit), 11–8, 16–1
inverse functie, 1–18, 9–3
inverse hyperbolische functies, 4–5
inverse–normaal verdeling, 16–11
inwendig product, 15–1
ISG, 13–17
K
kettingberekeningen, 2–12
komma's (in getallen), 1–19
kwadraat, 1–18, 4–2
7
Index–