VOORZICHTIG
Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet voor het
verlaten van de wagen worden gecontroleerd of alle portieren, alle ruiten en
het schuif-kanteldak zijn gesloten.
Let op
Het alarmsysteem heeft een eigen voedingsbron, waarvan de levensduur 5 jaar
bedraagt. Om de goede werking van het alarmsysteem te garanderen, advise-
ren wij, het alarmsysteem na afloop van deze periode door een specialist te la-
ten controleren.
Alarmactivering
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 67.
Het alarm wordt geactiveerd, als aan de wagen met ingeschakeld alarmsys-
teem één of meer van de volgende onbevoegde handelingen wordt uitge-
voerd:
Openen van de motorkap.
▶
▶
Openen van de achterklep.
▶
Openen van de portieren.
▶
Manipulatie van het contactslot.
▶
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
▶
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de elektrische installatie.
▶
Afkoppelen van de aanhangwagen.
▶
Een activering van het alarm vindt ook plaats, wanneer het bestuurdersportier
via de slotcilinder wordt ontgrendeld en geopend.
Het alarm wordt uitgeschakeld, door de toets op de sleutel in te drukken of
het contact in te schakelen.
Interieurbewaking en afsleepalarm
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 67.
De interieurbewaking activeert het alarm als er een beweging in de vergren-
delde wagen wordt geregistreerd.
Het afsleepalarm activeert het alarm als er een kanteling van de vergrendelde
wagen wordt geregistreerd.
Deze functies moeten worden gedeactiveerd als de mogelijkheid bestaat dat
het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bv. door personen of
huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bv. per spoor of boot) of moet
worden afgesleept.
Uitschakelen
De functies kunnen eenmalig tegelijkertijd in het infotainment in het menu
→ → Openen en sluiten worden gedeactiveerd.
Bij het deactiveren wordt de safebeveiliging uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
Een geopend brillenvak veroorzaakt een verminderde werking van de interi-
eurbewaking. Om een ongehinderde werking van de interieurbewaking te
waarborgen, moet voor het vergrendelen van de wagen altijd het brillenvak
worden gesloten.
Achterklep met handmatige bediening
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgas-
■
sen het interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
■
klep tijdens het rijden plotseling open kunnen gaan, ook wanneer deze is
vergrendeld - gevaar voor ongevallen!
Erop letten dat bij het sluiten van de achterklep geen lichaamsdelen wor-
■
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
Bij het sluiten van de achterklep niet op de achterruit drukken, deze zou
■
kunnen barsten - gevaar voor verwondingen!
/
67
Ontgrendelen en openen