BESTUURDERSONDERSTEUNING
Inhaalassistent gebruiken
Er gelden enkele voorwaarden voor het gebruik
van de inhaalassistent.
Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is het
volgende vereist:
er is een voorligger (doelvoertuig) aanwezig
•
de actuele snelheid van uw auto is mini-
•
maal 70 km/h (43 mph)
de opgeslagen snelheid is hoog genoeg
•
om veilig te kunnen inhalen.
Om de inhaalassistent te starten:
Activeer de richtingaanwijzer.
–
Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een
auto met het stuur links of de rechter bij een
auto met het stuur rechts.
> De inhaalassistent wordt gestart.
348
WAARSCHUWING
Let erop dat de inhaalassistent bij plotselinge
wijzigingen tijdens het gebruik ervan soms
ongewenste acceleraties kan verrichten.
Vermijd daarom de volgende situaties:
u nadert een afslag om af te slaan in de
•
richting die normaal voor inhaalmanoeu-
vres geldt
een voorligger mindert vaart voordat uw
•
auto de inhaalstrook heeft bereikt
het verkeer op de inhaalstrook mindert
•
vaart
een auto bestemd voor rechtsrijdend ver-
•
keer rijdt in een land met linksrijdend ver-
keer (of andersom).
Dergelijke situaties zijn te vermijden door de
adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist tijdelijk
stand-by te zetten.
Gerelateerde informatie
Inhaalassistent (p. 347)
•
Adaptieve cruisecontrol* (p. 323)
•
Pilot Assist (p. 332)
•
Radarsensor
De radarsensor wordt door meerdere rijhulpsys-
temen gebruikt en heeft tot taak om andere voer-
tuigen te detecteren.
Positie van de radarsensor.
De radarsensor wordt gebruikt voor de volgende
systemen:
•
Afstandswaarschuwing*
Adaptieve cruisecontrol*
•
Rijbaanassistent
•
•
Pilot Assist*
City Safety
•
Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk
dat het gebruik ervan onwettig wordt.
* Optie/accessoire.