VERLICHTING
||
bestuurdersdisplay, wanneer het mistachterlicht
brandt.
De mistachterlichten doven automatisch, wan-
neer u de auto uitschakelt of wanneer u de draai-
ring op de stuurhendel naar stand
draait.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistachterlicht verschillen per land.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 158)
•
Contactslotstanden (p. 456)
•
166
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden, wan-
neer u remt.
De remlichten gaan branden wanneer het rempe-
of
daal wordt ingedrukt en wanneer de auto auto-
matisch wordt geremd door een rijhulpsysteem.
Gerelateerde informatie
Noodremlichten (p. 166)
•
Remsystemen (p. 460)
•
Rijhulpsystemen (p. 302)
•
Noodremlichten
De noodremlichten worden geactiveerd om ach-
terliggers erop te attenderen dat u krachtig remt.
Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat
ze continu branden, zoals bij normaal remmen.
De noodremlichten worden geactiveerd bij krach-
tig remmen of als het ABS-systeem wordt geacti-
veerd bij hoge snelheden.
Nadat u afremt tot een geringe snelheid en het
rempedaal loslaat, gaat het remlicht weer op de
normale wijze constant branden
Tegelijkertijd worden de alarmlichten van de auto
geactiveerd. Deze blijven knipperen totdat de
bestuurder weer versnelt naar een hogere snel-
heid of de alarmlichten van de auto uitschakelt.
Gerelateerde informatie
Remlichten (p. 166)
•
Rempedaal (p. 460)
•
Alarmlichten (p. 167)
•