VERLICHTING
||
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 158)
•
Groot licht gebruiken (p. 162)
•
Beperkingen van de gecombineerde camera
•
en radarsensor (p. 355)
164
Richtingaanwijzers gebruiken
De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedie-
nen met de linker stuurhendel. De richtingaanwij-
zers knipperen driemaal of blijven knipperen,
afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eerste stand en laat de hendel vervolgens
los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
Als u de functie via het middendisplay deacti-
veert, lichten de lampen eenmaal op.
N.B.
Deze reeks automatische knipperingen is
•
te onderbreken door de stuurhendel
onmiddellijk in tegengestelde richting te
bewegen.
Als het richtingaanwijzersymbool op het
•
bestuurdersdisplay sneller knippert dan
normaal – zie de melding op het bestuur-
dersdisplay.
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eindstand.
De hendel blijft in deze stand staan en is hand-
matig in de uitgangspositie terug te zetten of
veert automatisch terug bij het terugdraaien van
het stuurwiel.
Gerelateerde informatie
Alarmlichten (p. 167)
•
Verlichtingsfuncties aanpassen via het mid-
•
dendisplay (p. 159)