Galaxy Dimension - Installatiehandleiding
Kanaal 1-16
Per kanaal kunnen de volgende kenmerken worden geprogrammeerd:
1 = Uitgangsfunctie
2 = Uitgangsstatus
3 = Uitgangspolariteit
4 = Diagnose Opname
5 = Omschrijving
6 = Bediening
7 = Uitgangsblokken
1 = Uitgangsfunctie
Aan de kanalen 1 t/m 16 kunnen alle uitgangsfuncties van het systeem (zie menu 53 = Programmeren
Uitgangen) worden toegewezen. Kanaal 3 is standaard ingesteld op 04 = INBRAAK. Alle overige kanalen
zijn standaard ingesteld op 11= RESERVE. Selecteer de vereiste uitgangsfunctie met de toetsen A en B of
door rechtstreeks het functienummer in te voeren. Zodra de vereiste functie wordt weergegeven, drukt u op
de toets ent om de functie aan het geselecteerde kanaal toe te wijzen. Als u bijvoorbeeld een Paniek-functie
programmeert op kanaal 2 wordt er op kanaal 2 een Paniek-code verzonden naar de PAC zodra er een
Paniek-alarm afgaat.
Bevestigde alarmmeldingen zijn voortaan geldig voor meerdere blokken. Voorheen was er alleen sprake
van een bevestigde melding als beide geactiveerde zones deel uitmaakten van hetzelfde blok. Bevestigde
uitgangen (en kanalen in DTMF-indeling, optie 56.1.1.1) stellen alarmmeldingen in werking voor
meerdere blokken mits deze zijn toegewezen aan de betreffende uitgang of het betreffende kanaal.
2 = Uitgangsstatus
Voor elke uitgangsfunctie is standaard een specifieke, logische uitgangsstatus ingesteld. De uitgangsstatus
kan per functie worden aangepast aan speciale eisen: nadat de functie opnieuw is geprogrammeerd,
is de nieuwe status van toepassing op alle uitgangen die aan de functie zijn toegewezen.
De uitgangsstatuswaarden zijn:
1 = Vasthoudend:
2 = Meegaand:
3 = Puls:
De uitgangsstatus programmeren
Selecteer de vereiste status met toets A of B of door het cijfer 1 – 3 te selecteren. Druk op de toets ent om
de programmering te bevestigen als de vereiste status is geselecteerd. Als u de uitgangsstatus Puls toewijst,
voert u de pulstijd in (0001-3000 seconden) en drukt u op de toets ent.
OPMERKING: de waarde van de Uitgangsstatus bepaalt op welke wijze het kanaal wordt hersteld.
De status kan worden gewijzigd door op de toets * te drukken als de
kanaalgegevens worden weergegeven op het bediendeel. De volgende statusopties
zijn beschikbaar:
= Herstel – het kanaal verzendt een herstelcode als de uitgangsfunctie wordt gereset.
+ = Open/dicht - het kanaal meldt in- en uitschakelingen
leeg = Alleen alarm - het kanaal geeft alleen alarmmeldingen door (verzendsignaal wordt niet hersteld)
de uitgang blijft actief tot een geldige code wordt ingevoerd.
de uitgang volgt de activiteit van de triggergebeurtenis, bijvoorbeeld de uitgang
Inschakelen volgt het in- en uitschakelen van het blok.
de uitgang blijft actief voor de geprogrammeerde pulsduur van (1-3000 seconden).
56 - Communicatie (vervolg)
6-111