ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is
bedekt (door vuil, modder, condens
enz.).
Bedieningsknoppen
2. Functie op stand-by zetten (met
opgeslagen kruissnelheid) (0).
3. Veilige afstand instellen
4. Adaptieve snelheidsregelaar -
hoofdknop voor stoppen/starten
5. De kruissnelheid (SET/-)
inschakelen, in het geheugen opslaan
en verlagen.
6. Schakelaar om de kruissnelheid te
activeren en te verhogen of om de
kruissnelheid (RES/+) uit het
geheugen op te roepen.
Weergaven
7. Controlelampje van de adaptieve
snelheidsregelaar.
8. Opgeslagen kruissnelheid.
9. Opgeslagen veilige afstand
10. Voorligger.
.
De camera moet schoon
blijven en mag niet
worden gemanipuleerd,
om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
3
R i j d e n - 2 4 7