VERLICHTING EN SIGNALISATIE
Wanneer de functie is ingeschakeld,
gaan de dagrijverlichting en de
markeringslichten achter automatisch
2
aan wanneer card wordt gedetecteerd
of de auto wordt ontgrendeld.
Ze gaan automatisch uit:
– ongeveer één minuut nadat ze zijn
aangegaan;
– als de motor wordt gestart,
naargelang van de stand van de
schakelaar voor de verlichting;
of
– wanneer de auto wordt vergrendeld.
Inschakelen/Uitschakelen van de
functie
Zie de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem om de externe
welkomstfunctie in of uit te schakelen.
Selecteer ON of OFF.
Uitschakelvertraging, functie
Met deze functie kunt u de
markeringslichten en dimlichten korte
tijd inschakelen (bijv. voor het bijlichten
bij het openen van een hek).
Met de motor gestopt, de lichten
uitgeschakeld en de ring 2 in stand
AUTO, trekt u de hendel 1 naar u toe:
de markeringslichten en dimlichten
schakelen ongeveer 30 seconden in
1 4 4 - K e n u w a u t o
en de waarschuwingslampjes
en
verschijnen op het
instrumentenpaneel.
Om deze tijd te verlengen, kunt u de
schakelaar tot vier keer naar u toe
trekken (de maximale tijd is ongeveer
twee minuten).
Het bericht "Verlichting op _ _ _"
gevolgd door de resterende tijd
worden ter bevestiging op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Daarna kunt u uw auto vergrendelen.
Om de verlichting uit te schakelen
voordat deze automatisch uitschakelt,
draait u de ring 2 naar een
willekeurige stand en draait u deze
daarna terug naar de stand AUTO.
Mistachterlichten
Draai de middelste ring 4 van
de schakelaar zo dat het symbool bij
het merkteken 3 staat en laat dan
los.
De werking is afhankelijk van de
gevoerde verlichting; het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit
toelaten moet u het mistachterlicht
uitschakelen om de achter u rijdende
weggebruikers niet te hinderen.
Lichten uit
Draai nogmaals aan de middelste ring
4 om de markering 3 uit te lijnen met