EXTRA RIJHULPMIDDELEN
Beperkingen voor de werking van het systeem
– De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te
waarborgen.
– Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het
systeem herkend.
– In een bocht kunnen de radars soms tijdelijk geen auto's detecteren in de aangrenzende rijstroken.
– De waarschuwing komt wellicht laat, als twee andere voertuigen in de aangrenzende rijstroken u naast elkaar van
achteren naderen, met een veel hogere snelheid dan uw auto (op een weg met drie rijstroken).
– Het systeem geeft wellicht geen waarschuwing als de andere auto's rijden met een snelheid die aanzienlijk verschilt van
de uwe.
– Als de auto door een lang voertuig wordt ingehaald (bijv. een vrachtwagen die inhaalt met een soortgelijke snelheid als
de auto) onderbreekt het systeem mogelijk de waarschuwing vóór het einde van het manoeuvre.
– De auto rijdt op een bochtige weg.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit indien:
– Het radargebied is beschadigd (achterbumper);
– De auto is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend.
3
R i j d e n - 2 2 1