VERLICHTING EN SIGNALISATIE
Grootlicht:
Met draaiende motor, duw met
2
de dimlichten aan tegen de
lichtschakelaar 1 . Dit controlelampje
op het in-strumentenpaneel licht op.
Om het grootlicht uit en het dimlicht
weer in te schakelen, trekt u de
lichtschakelaar 1 opnieuw naar u toe.
Functie "Zet lichten omhoog tijdens
het rijden"
Als het grootlicht is ingeschakeld,
verbetert de functie "Zet lichten
omhoog tijdens het rijden" het zicht
van de bestuurder door het dimlicht en
grootlicht automatisch omhoog te
zetten.
Tijdens het uitschakelen van het
grootlicht keren de dimlichten
automatisch terug in hun
oorspronkelijke stand.
Automatisch grootlicht
Afhankelijk van de auto
ontsteekt en dooft dit systeem
automatisch het grootlicht.
Het gebruikt een camera geplaatst
achter de binnenspiegel om
voorliggers en tegenliggers te
detecteren.
1 4 2 - K e n u w a u t o
Het systeem kan onder
bepaalde omstandigheden
niet goed werken, met
name:
– extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, mist enz.);
– als er iets achter de voorruit of
voor de camera zit;
– als een achterligger of
tegenligger weinig verlichting
voert of afgedekte lampen heeft;
– verkeerde afstelling van de
koplampen;
– reflecterende systemen;
– ...
Het grootlicht wordt automatisch
ontstoken wanneer:
– Er is weinig externe verlichting.
– Er wordt geen andere auto of
verlichting gedetecteerd.
– als de auto sneller dan ongeveer 40
km/u rijdt.
Als niet aan een van de voorwaarden
hieronder wordt voldaan, wordt
overgeschakeld naar dimlicht.
Opmerking: zorg ervoor dat de
voorruit niet is bedekt (door vuil,
modder, sneeuw, condensatie,
enzovoort).
Automatisch grootlicht inschakelen:
Draai met ingeschakeld contact aan de
ring 2 totdat het symbool AUTO
tegenover de markering 3 staat en
druk op schakelaar 1 .
Het controlelampje
verschijnt op
het instrumentenpaneel.
Automatisch grootlicht
uitschakelen:
– draai de ring 2 in een andere stand
dan AUTO;
of
– trek aan de schakelaar 1 .