WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING
Corrigeren van de
bandenspanning
De spanningen van de vier banden
moeten koud worden ingesteld
(raadpleeg het label op de zijkant van
het bestuurdersportier).
Indien u de bandenspanning niet bij
koude banden kunt controleren,
moet u de opgegeven waarden met
0,2 tot 0,3 bar (3 PSI) verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Elke keer dat de banden worden
opgepompt of de bandenspanning
wordt gecorrigeerd, moet de
referentiewaarde voor de
bandenspanning worden gereset.
Vervangen van wielen/banden
Gebruik alleen apparatuur die door het
merknetwerk is goedgekeurd, anders
loopt u het risico dat het systeem met
vertraging wordt ingeschakeld of slecht
werkt 332.
Elke keer dat een wiel/band wordt
verwisseld, moet de bandenspanning
worden gecorrigeerd en moet de
referentiewaarde voor de
bandenspanning worden gereset.
Reservewiel
Zodra het aanwezige reservewiel op
de auto is gemonteerd, moet de
bandenspanning worden gecorrigeerd
en moet de referentiewaarde voor de
bandenspanning worden gereset.
Spuitbussen voor
bandenreparatie en pompset
Gebruik alleen apparatuur die door het
merknetwerk is goedgekeurd, anders
loopt u het risico dat het systeem met
vertraging wordt ingeschakeld of slecht
werkt 335.
Nadat de pompset voor de banden is
gebruikt, corrigeert u de
bandenspanning en reset u de
referentiewaarde voor de
bandenspanning.
Bandenspanningsstoringen
De tabel vermeldt de
waarschuwingsberichten die op het
instrumentenpaneel B verschijnen
wanneer het systeem een
bandenspanningsstoring detecteert.
3
R i j d e n - 2 0 1