Brandstofsysteem benzinemotoren
5.
Brandstofsysteem benzinemotoren
5.1 Inleiding
De Citroen C5-benzinemotoren zijn uitgerust met een motormanagementsys-
teem met multipoint-inspuiting en een geregelde driewegkatalysator met
twee lambdasondes.
Bij de 1,8 L-benzinemotor (motorcode EW7J4 (6FZ)) wordt een Sagem S2000-
systeem toegepast, bij de 2,0 L-benzinemotor (motorcode EW10J4 (RFR)) een
Magneti Marelli 48P-systeem en bij de 2,0 L-benzinemotor (motorcode EW10D
(RLZ)) een Siemens Sirius 81-systeem.
Voor de systemen geldt dat slechts enkele onderdelen van de inspuitsystemen
worden beschreven omdat controleren en afstellen zonder de speciale Citro-
en-testapparatuur niet mogelijk is. De elektrische brandstofpomp bevindt zich
in de brandstoftank.
Het motormanagementsysteem omvat een elektrische brandstofpomp, een
elektronische regeleenheid met zelfdiagnose door middel van storingscodes,
een diagnosesteker, inspuitventielen, een temperatuursensor voor de inlaat-
lucht, een gasklephuis met drukregelaar, een gasklepstelmotor met gasklep-
potentiometer (stationair toerentalregelaar), een temperatuursensor voor de
koelvloeistof en een geregelde drieweg-katalysator met twee lambdasondes.
Het motormanagementsysteem wordt geregeld en gecontroleerd door een
elektronische regeleenheid die signalen van de verschillende sensoren ont-
vangt en afhankelijk van de omstandigheden de openingstijd van de inspuit-
ventielen bepaalt. De elektronische regeleenheid betrekt het benodigde toe-
rentalsignaal van de bobine(s). regelt de ontstekingsvervroeging en het af-
zuigsysteem voor brandstofdampen (koolstoffilter) uit de brandstoftank.
5.2 Sagem S2000-motormanagementsysteem (1,8 L-benzinemotor (motor-
code EW7J4)}
Voorzorgsmaatregelen
-
Laat de motor niet draaien als de accukabels niet zijn vastgezet.
-
Maak de accukabels niet los als de motor draait.
-
Maak de accukabels los als de accu moet worden opgeladen.
-
Gebruik om de motor te starten nooit een spanningsbron van meer dan 12
volt.
- . Maak de elektronische regeleenheid niet los terwijl het contact aanstaat.
-
Controleer voordat de multisteker van de regeleenheid wordt aangesloten
de stekerpennen (de staat en of deze goed vastzitten).
-
Bij elektrisch lassen moet de multisteker van de elektronische regeleenheid
worden losgemaakt.
-
Als de omgevingstemperatuur hoger wordt dan 80 ·C (droogcabine) moet
de regeleenheid worden uitgebouwd.
-
Gebruikgeen controlelamp om een bepaald circuit op breuk te controleren.
- Trek geen vonken om te controleren of er spanning op een draad staat.
-
Steek nooit de pennen van een testapparaat in de aansluitingen van de ste-
ker. Het is
noodzakelij~
de beschermkappen van de stekers teqJg te schui-
ven en de metingen te verrichten op de draadaansluitingen.
- Tijdens controles van de spanning moet de accu goed geladen ziJn en bil
controles van de massa moeten de accuki'\bels worden losgemaakt.
-
Start de auto niet door de auto te duwen of aan te slepen,
- Koel de katalysator tijdens het testen op een testbank.
CITAO~N
CS - 71