• De
omgeving
is
niet
genoeg, bijvoorbeeld wanneer de
koplampen niet zijn ingeschakeld
in het donker of wanneer de auto
door een tunnel rijdt.
• Er valt door een middenberm,
bomen, enz. een schaduw over de
weg.
• De auto rijdt door een tolpoort.
• De achterzijde van de voorligger is
niet
normaal
zichtbaar.
voertuig draait in een andere
richting of maakt een te scherpe
bocht.)
• De voorligger is te breed om door
het cameraherkenningssysteem te
worden gesignaleerd (bijvoorbeeld
de aanhanger van een trekker,
enz.)
• Het zichtveld van de camera is niet
goed verlicht (te donker, te veel
reflectie of te veel tegenlicht
waardoor het zichtveld wordt
gehinderd)
helder
• De
voorligger
achterlichten niet ingeschakeld of
de achterlichten bevinden zich op
een ongebruikelijke plaats.
• De
helderheid
omgevingslicht
plotseling, bijvoorbeeld wanneer u
een tunnel in- of uitrijdt
• Wanneer
straatlantaarn
tegemoetkomende auto op een nat
(het
wegdek of een plas op de weg
wordt gereflecteerd
• Het blikveld voor wordt gehinderd
door de schittering van de zon
• De voorruit is beslagen; een helder
zicht op de weg is niet mogelijk
• De voorligger rijdt onregelmatig
• De auto rijdt op een onverharde of
slechte weg of op een weg met
plotselinge
hellingshoek
• Als er met de auto gereden wordt
in de buurt van gebieden met
metalen constructies, zoals bij
wegwerkzaamheden, spoorwegen,
enz.
heeft
de
• De auto rijdt in een gebouw, zoals
• Slechte
van
het
verandert
• De herkenning door de sensor
licht
van
een
• De auto voor nadert de rijrichting
of
• De auto voor staat dwars op de
• De voorligger rijdt naar u toe of rijdt
• U zich op een rotonde bevindt en
veranderingen
in
een parkeergarage
wegomstandigheden
zorgen voor overmatige trillingen
tijdens het rijden
wijzigt plotseling wanneer over een
verkeersdrempel wordt gereden
van opzij
rijrichting stil
achteruit
er een auto voor u rijdt
5
5-91