Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteem
zonder het ABS gebruikt.
De hulp van een erkend reparateur inroepen.
ATTENTIE
Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op
■
een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-
ten in
» pagina
54.
Als het controlelampje
» pagina 14
■
brandt,
de rit niet voortzetten! De hulp van een erkend reparateur inroe-
pen.
Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lange-
■
re remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Mistachterlicht
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 13 en volg deze op.
Het controlelampje
brandt bij ingeschakeld mistachterlicht
Defecte lamp
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 13 en volg deze op.
Het controlelampje
brandt bij een defecte gloeilamp:
›
binnen enkele seconden na het inschakelen van het contact,
›
bij het inschakelen van de defecte gloeilamp.
Op het informatiedisplay wordt bijvoorbeeld de volgende melding weergegeven.
INFORMATIE Dimlicht rechtsvoor controleren!
18
Bediening
samen met het controlelampje
» pagina
53.
Adaptieve koplampen
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 13 en volg deze op.
Als het controlelampje
gedurende de rit of na het inschakelen van het contact 1
minuut knippert, is er sprake van een storing in de adaptieve koplampen
52.
Uitlaatgascontrolesysteem
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 13 en volg deze op.
Als het controlelampje
brandt, is er een storing in het uitlaatgascontrolesys-
teem aanwezig. Er kan in de noodloopmodus worden gereden.
De hulp van een erkend reparateur inroepen.
Voorgloeisysteem (dieselmotor)
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 13 en volg deze op.
Na het inschakelen van het contact gaat het controlelampje
het doven van het controlelampje voorgloeitijd moet de motor worden gestart.
Als het controlelampje
niet of continu brandt, is er een storing in het voor-
gloeisysteem aanwezig.
Begint het controlelampje
tijdens het rijden te knipperen, is er een storing in
de motorregeling aanwezig. Er kan in de noodloopmodus worden gereden.
De hulp van een erkend reparateur inroepen.
Controle van de motorelektronica (benzinemotor)
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 13 en volg deze op.
Als het controlelampje
brandt, is er een storing in de motorregeling aanwezig.
Er kan in de noodloopmodus worden gereden.
» pagina
branden. Direct na