ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR
4
3
kruissnelheid 9 regelen
U kunt op elk moment weer controle nemen
over de rijsnelheid door:
– Onderbreken van de functie:
– door het rempedaal in te drukken;
of
– door op de schakelaar 4 (0) te druk-
ken;
– door het koppelingspedaal in te druk-
ken en vast te houden (auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak);
– de functie uitschakelen door te drukken
op de algemene Start/Stop-schakelaar 6.
Voor voertuigen met een automatische ver-
snellingsbak is het mogelijk om deze ge-
beurtenissen te negeren wanneer de snel-
heid automatisch wordt aangepast aan de
borden en/of het wegdek. Druk de knop 3:
(9/22)
– omhoog (RES/+) om terug te keren naar
de opgeslagen kruissnelheid;
– omlaag (SET/-) om de huidige snelheid
op te slaan en te behouden.
Bewaking veilige afstand
inschakelen
Zodra de snelheidsregelaar is ingeschakeld,
verschijnt de standaard veilige afstand 11
in het groen op het instrumentenpaneel. De
standaard veilige afstand komt overeen met
ongeveer twee seconden (zie de volgende
pagina's).
6
Als het systeem een voertuig detecteert in
uw rijstrook, verschijnt de omtrek van een
voertuig 10 boven de afstandsmeter 11 op
het instrumentenpaneel.
De snelheid van uw auto wordt continu aan-
gepast aan de snelheid van uw voorligger.
Indien nodig remt uw auto (de remlichten
gaan branden) om de afstand die het instru-
mentenpaneel aangeeft, te bewaren.
Opmerking: de grootte van de omtrek 10
varieert afhankelijk van de afstand tussen u
en uw voorligger. Hoe groter de omtrek, hoe
dichterbij uw voorligger.
De kruissnelheid instellen
U kunt de snelheid wijzigen door de schake-
laar 3 een aantal keren in te drukken (voor
een kleine wijziging) of ingedrukt te houden
(voor een grote wijziging):
– omhoog (RES/+) om de snelheid te ver-
hogen:
– omlaag (SET/-) om de snelheid te verla-
gen.
2.115