VERLICHTING EN SIGNALEN
4
Mistachterlicht
Draai de centrale ring van de
schakelaar tot het symbool 9 tegenover het
merkteken 4 staat en laat hem dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
1.106
(10/10)
Lichten uit
Draai de middelste ring opnieuw tot het
merkteken 4 tegenover het symbool van de
mistlampen staat die u wilt uitschakelen. Het
bijbehorende controlelampje op het instru-
mentenpaneel dooft.
Bij het uitschakelen van de verlichting gaan
ook de mistlichten achter uit.
9
Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van
voorwerpen die voorbij de voorkant van
het dak uitsteken, werkt de automati-
sche verlichting niet altijd.
De mistlampen worden bediend door
de bestuurder: controlelampjes op het
instrumentenpaneel geven aan of deze
zijn ingeschakeld (controlelampje aan)
of uitgeschakeld (controlelampje uit).