een kabel waarvan het ene uiteinde
wordt aangesloten op een
standaard wisselstroomstopcontact
en het andere uiteinde op de auto,
zoals de kabel die met de auto
wordt meegeleverd. Zie Oplaad-
kabel op pagina 9 48. Het opladen
kan eveneens door deze functie
worden begrensd bij gebruik van
oplaadkabels/-apparaten die niet
geschikt zijn voor minimaal 230 V
(15 A). Als de auto altijd stopt met
laden na aansluiting, of als een
zekering blijft springen, kan het
lager instellen van de laadniveau-
voorkeur het probleem oplossen.
De laadniveauvoorkeur moet zo
worden ingesteld dat deze overeen-
komt met het stroombereik voor de
stroomaansluiting waar de oplaad-
kabel op is aangesloten. De instel-
lingen voor de
laadniveauvoorkeur zijn:
Maximum: Beperkt AC-stroom
tot 10 Amp
Verlaagd: Beperkt AC-stroom tot
6 Amp
Precieze actuele cijfers voor een
bepaald gebied kunnen afwijken
van waarden die in deze handlei-
ding worden gegeven. Kijk na welke
niveaus beschikbaar zijn voor
uw auto.
Bij sommige auto's moet de
voorkeursinstelling voor het oplaad-
niveau worden bijgewerkt voordat
de auto wordt opgeladen en zal de
voorkeursinstelling voor het oplaad-
niveau worden gereset naar de
standaardwaarde indien de auto uit
P (parkeren) wordt geschakeld.
Instrumenten en knoppen
De instellingen voor laadniveauvoor-
keur kunnen op ieder moment
veranderd worden. De middencon-
sole blijft daarbij bedienbaar.
WAARSCHUWING
Als een oplaadniveau wordt
gebruikt dat hoger is dan het
vermogen van het elektrisch
circuit of de aansluiting, kan
brand of schade aan het
elektrisch circuit ontstaan.
Gebruik het laagste oplaadniveau
tot het moment dat een erkend
elektricien het vermogen van uw
elektrisch circuit heeft geïnspec-
teerd. Gebruik het laagste oplaad-
niveau indien het vermogen van
het elektrisch circuit of de aanslui-
ting niet bekend is.
Oplaadmodus selecteren
Druk in het scherm voor status
oplaadmodus op Change Charge
Mode (oplaadmodus veranderen).
5-31