7 Aangepaste bedieningN
: Beeldstijl
Druk op <0> om het scherm voor het selecteren van de beeldstijl op
het LCD-scherm weer te geven (pag. 183).
Bewerking
: Scherptedieptecontrole
Wanneer u op de knop voor scherptedieptecontrole of <0> drukt,
wordt het diafragma verkleind en kunt u de scherptediepte controleren
(pag. 250).
: Beeldstabilisatie starten
Als u op de knop voor scherptedieptecontrole of de AF-stopknop van de
lens drukt terwijl de IS-schakelaar van de lens is ingesteld op <1>,
wordt de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van de lens geactiveerd.
: Menuweergave
Druk op <0> om het menu op het LCD-scherm weer te geven.
: Opnamefunctie registreren/oproepen
U kunt de voornaamste opnamefuncties handmatig instellen, zoals sluitertijd,
diafragma, ISO-snelheid, meetmethode en de AF-gebiedselectiemodus en
ze op de camera vastleggen. Alleen wanneer u de knop <p> of <A>
ingedrukt houdt, kunt u de vastgelegde instellingen voor de opnamefunctie
oproepen en gebruiken om een opname te maken.
*9: Op het instellingenscherm drukt u op de knop
<B> om de gedetailleerde instellingen weer te
geven. Draai aan het instelwiel <5> of <6> om
de functie te selecteren die u wilt vastleggen en
druk op <0> om er een [X] bij te zetten. Als
u een functie selecteert en op <0> drukt, kunt
u de instelling aanpassen. Als u op de knop <L>
drukt, worden de standaardinstellingen hersteld.
Door [Huid. inst. registreren] te selecteren,
worden de huidige instellingen van de camera
vastgelegd. Zie pagina 500 voor informatie over
het registreren van het AF-punt.
508