vacon • 239
P3.15.9
P3.15.10
Met deze parameters kunt u de weekdagen en het tijdstip instellen waarop de autowissel plaatsvindt
(startvolgorde van pompen wordt gewijzigd). Deze parameters worden alleen gebruikt als de real-
time autowisselmodus (2 = Ingeschakeld (real-time)) is geselecteerd met parameter P3.15.5.
De autowissel vindt plaats wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• Het multipompsysteem is actief (startopdracht is actief).
• De ingestelde weekdag en het moment van de dag zijn bereikt.
• De regulerende pomp werkt onder de frequentie die is ingesteld met parameter P3.15.11.
• Het aantal draaiende pompen is kleiner dan of gelijk aan de limiet die is ingesteld met
parameter P3.15.12
P3.15.11
P3.15.12
Met deze parameters kunt u instellen onder welk niveau de gebruikte capaciteit moet blijven om de
autowissel uit te voeren.
Dit niveau kunt u als volgt instellen:
• Als het aantal actieve pompen in een multipompsysteem kleiner is dan of gelijk is aan
de limiet die is ingesteld in parameter P3.15.12 en de regulerende pomp actief is onder de
frequentie die is ingesteld in parameter P3.15.11, kan de autowissel worden uitgevoerd.
OPMERKING! Deze parameters zijn voornamelijk nodig in de modus SingleDrive omdat het hele
systeem mogelijk opnieuw moet worden gestart bij een autowissel (afhankelijk van hoeveel
motoren actief zijn).
In modi Multi-slaaf en Multi-master wordt het aanbevolen om deze parameters zo hoog mogelijk in
te stellen om de autowissel direct op het ingestelde tijdstip uit te kunnen voeren. De modi Multi-
slaaf en Multi-master zijn geoptimaliseerd om een autowissel onopvallend op te vangen, ongeacht
het aantal actieve pompen.
P3.15.13
P3.15.14
Met deze parameters kunt u de voorwaarden instellen voor het starten/stoppen van pompen
in een multipompsysteem. Het aantal actieve pompen wordt aangepast als de PID-regelaar
niet in staat is om de proceswaarde (terugkoppeling) binnen de ingestelde bandbreedte rondom
het referentiepunt te houden.
De bandbreedte wordt ingesteld als percentage van het PID-referentiepunt. Zolang de
PID-terugkoppelwaarde binnen de bandbreedte blijft, hoeft het aantal actieve pompen niet
te worden aangepast.
Wanneer de terugkoppelwaarde buiten de bandbreedte komt, moet de tijd die is ingesteld met
parameter P3.15.14 verlopen voordat het aantal actieve pompen wordt aangepast. Afbeelding
90 hieronder toont de voorwaarden voor het starten en stoppen van de hulppompen. Het aantal
actieve pompen wordt aangepast als de PID-regelaar niet in staat is om de proceswaarde
(terugkoppeling) (C) binnen de ingestelde bandbreedte rondom het referentiepunt (D) te houden.
8
A
(ID 1786)
UTOWISSEL DAGEN
A
(ID 1787)
UTOWISSEL TIJDSTIP
A
UTOWISSEL FREQUENTIELIMIET
A
UTOWISSEL POMPLIMIET
B
(ID 1097)
ANDBREEDTE
B
ANDBREEDTEVERTRAGING
Beschrijving van controlewaarden en parameters
(ID 1031)
(ID 1030)
(ID 1098)
Tel. +358 (0) 201 2121 • Fax +358 (0)201 212 205