Beschrijving van controlewaarden en parameters
8.6
Instellingen voor ramps en remmen
P3.4.1.1
C
URVEVORM
P3.4.2.1
C
URVEVORM
Met deze parameters kan het begin en het einde van de acceleratie- en de deceleratieramps
worden afgevlakt. Als u een waarde van 0,0% instelt, is de rampvorm lineair en reageren de
acceleratie en deceleratie direct op wijzigingen in het referentiesignaal.
Als u deze parameter instelt op een waarde van 1,0...100,0%, is de acceleratie/deceleratie
S-vormig. Deze functie wordt gewoonlijk gebruikt om mechanische slijtage en piekstromen
te verminderen wanneer de referentie wordt gewijzigd.
f
uit
P3.4.2.5
F
REQUENTIEDREMPEL CURVEVORM
Met deze parameter kunt u de uitgangsfrequentielimiet instellen waarboven de tweede ramptijd en
curvevorm worden gebruikt.
Deze functie kan bijvoorbeeld worden gebruikt in pomptoepassingen voor diepe putten, waar snellere
ramptijden nodig zijn wanneer de pomp start of stopt (draaien onder de minimumfrequentie).
De tweede ramptijd wordt geactiveerd wanneer de uitgangsfrequentie van de frequentieregelaar de
limiet overschrijdt die is ingesteld met deze parameter. De functie is uitgeschakeld wanneer de
waarde van de parameter is ingesteld op nul.
24-hour support +358 (0)201 212 575 • Email: vacon@vacon.com
1 (ID 500)
2 (ID 501)
Afbeelding 59.
2 (ID 533)
vacon • 182
0 %
10 %
t [s]
3077.emf
8