Verwarming en airconditioning
Verwarming, ventilatie, koeling
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Luchtroosters
Circulatiefunctie
Verwarming
Airconditioning (handbediende airconditioning)
Climatronic (automatische airconditioning)
Economische omgang met de koelfunctie
Functiestoringen
De verwarming en de airconditioning ventileren en verwarmen het interieur.
De airconditioning koelt en droogt het interieur.
Het verwarmingsvermogen is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, het
volledige verwarmingsvermogen wordt daarom pas bij bedrijfswarme motor
bereikt.
De koelfunctie werkt alleen als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan.
De koelfunctie is ingeschakeld.
De motor draait.
De buitentemperatuur is hoger dan circa +2 °C.
De aanjager is ingeschakeld.
Bij ingeschakelde koelfunctie worden de temperatuur en de luchtvochtigheid
in het interieur van de wagen verlaagd. In het koude jaargetijde wordt door het
inschakelen van de koelfunctie het beslaan van de ruiten voorkomen.
Om de koelwerking te verhogen, kan kortstondig de circulatiefunctie worden
ingeschakeld
» pagina
123.
ATTENTIE
Voor de verkeersveiligheid is het belangrijk dat alle ruiten vrij zijn van ijs,
■
sneeuw en condens.
Om het beslaan van de ruiten te voorkomen, moet de aanjager steeds in-
■
geschakeld zijn.
122
Bediening
ATTENTIE (vervolg)
Uit de luchtroosters kan bij ingeschakelde koelfunctie onder bepaalde
■
omstandigheden lucht met een temperatuur van circa 5 °C stromen.
Om gezondheidsrisico's (bijvoorbeeld verkoudheid) te verminderen, de
■
volgende aanwijzingen voor het gebruik van de koelfunctie in acht nemen.
Het verschil tussen de temperatuur in het interieur en de buitenlucht-
■
temperatuur mag niet groter dan circa 5 °C zijn.
De koelfunctie moet circa 10 minuten voor het einde van de rit worden
■
123
uitgeschakeld.
123
Een keer per jaar moet de airconditioning resp. de Climatronic door een
■
124
specialist worden gedesinfecteerd.
125
126
VOORZICHTIG
127
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van bijvoorbeeld ijs, sneeuw en bla-
■
127
deren zijn, zodat verwarming en koeling optimaal kunnen functioneren.
Na het inschakelen van de koelfunctie kan condenswater van de verdamper
■
van de airconditioning lekken en onder de wagen een waterplas vormen. Dit
betekent niet dat er een lekkage aanwezig is!
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt de koelfunctie uitgeschakeld
■
om de motorkoeling te kunnen garanderen.
Let op
De verbruikte lucht wordt via de ontluchtingsopeningen in de bagageruimte
afgevoerd.