8
Druk op de [TRACK 1-12]-toets in de Layer-
sectie zodat het lampje van de toets gaat
branden.
Hierdoor selecteert u de TRACK 1-12 menglayer
zodat u de [ON]-toetsen 1-12, de [SEL]-toetsen 1-12
en de faders 1-12 kunt gebruiken om de trackkanalen
1-12 te bedienen. Controleer nu of alle faders op hun
∞
minimumpositie –
staan.
9
Druk op de [SEL]-toets(en) voor de
opnamebestemmingstrack(s).
U kunt maximaal vier opnametracks selecteren.
Bus1 L en bus2 L kunnen worden toegewezen aan
oneven genummerde tracks, terwijl bus1 R en bus2 R
kunnen worden toegewezen aan even genummerde
tracks. Het lampje van de [SEL]-toetsen van trackka-
nalen waaraan bussen zijn toegewezen, knippert rood
en de modus klaar-voor-opname wordt geactiveerd.
De display verandert bijvoorbeeld als volgt wanneer u
herhaaldelijk op de [SEL]-toets van trackkanaal 1
drukt.
A
Aangesloten op bus1 L
B
Aangesloten op bus2 L
C
Geen aansluiting
Naar
TIP
• U kunt deze handeling ook uitvoeren door de cursor naar
de markering
van de opnametrack te verplaatsen en
herhaaldelijk op de [ENTER]-toets te drukken.
• Wanneer gepaarde tracks ( ¡ p. 58) als opnamebestemming
zijn geselecteerd, worden de paninstellingen van de oneven/
even genummerde tracks automatisch op respectievelijk links
en rechts gezet, zodat het paar kan worden gebruikt als
stereotrack.
• Als één enkele track als opnamebestemming is geselecteerd,
wordt de paninstelling van het overeenkomstige trackkanaal
automatisch in het midden gezet.
• Als u alle verbindingen wilt opheffen, verplaatst u de cursor
naar de SAFE-knop en drukt u op de [ENTER]-toets.
A
Directe opname en gemengde opname
OPMERKING
• De tracknummers van gedempte tracks worden aangeduid
met
(mute), maar u kunt niettemin opnemen op gedempte
tracks.
• Aangezien 24-bits songs maximaal 12 afspeeltracks kunnen
bevatten ( ¡ p. 165), worden de tracks 13 - 24 gedempt en
niet afgespeeld.
10
Zet de [STEREO]-fader op de 0 dB-positie.
11
Controleer of het lampje van de [TRACK
1-12]-toets in de Layer-sectie brandt en
schuif vervolgens de fader van de track die
als opnamebestemming is geselecteerd,
omhoog naar een geschikt volumeniveau.
Het signaal dat via bus1/bus2 naar de track wordt
verzonden, wordt uitgevoerd via de [STEREO OUT]-
en [MONITOR OUT]-aansluitingen.
12
Als u het niveau en de panning voor de
ingangskanalen 1-8 wilt instellen, drukt u
op de [IN 1-8]-toets in de Layer-sectie zodat
het lampje van de toets gaat branden.
Als meerdere ingangskanalen aan dezelfde bus zijn
gekoppeld, kunnen de individuele niveau- en
paninstellingen van elke ingang niet worden gewijzigd
na de opname. Daarom moet u de individuele
kanaalniveaus en panning die op bus1/bus2 worden
toegepast, configureren voordat u opneemt.
G Volume/balans aanpassen
Stel de faders voor de ingangskanalen 1-8 naar wens
in.
G Pan aanpassen
Nadat u op de [SEL]-toets van het overeenkomstige
ingangskanaal hebt gedrukt, drukt u op de [PAN/EQ]-
toets in de Selected Channel-sectie zodat het lampje
van de toets gaat branden. U kunt nu Selected
Channel-knop 1 gebruiken om de panning aan te
passen voor het kanaal dat u met de [SEL]-toetsen
hebt geselecteerd. Zie 'Panregeling' op pagina 147
voor meer details.
OPMERKING
• Wanneer de uitgangen van meerdere kanalen worden
gemengd en opgenomen, moet u mogelijk de
ingangskanaalfaders aanpassen om te voorkomen dat het
niveau van het gecombineerde signaal te hoog wordt.
• We adviseren u de [GAIN]-knop niet te gebruiken om de
volumebalans van de ingangskanalen aan te passen.
Dit zal de S/R-verhouding verstoren en kan vervorming
van het geluid veroorzaken.
• Als u de paninstellingen van de ingangskanalen wilt
afluisteren via het monitorsysteem, moet u de trackkanalen
van de twee opnamebestemmingstracks gepaard koppelen.
AW2400 Gebruikershandleiding
6
55