De MIDI Remote-functie gebruiken
G
XG 1-16
G
XG 17-32
G
XG 33-48
G
XG 49-64
Deze presets laten u de AW2400 gebruiken als een
volumeregelaar voor een XG-toongenerator. Elke preset
regelt respectievelijk de XG-compatibele
toongeneratorparts 1-16, 17-32, 33-48 en 49-64.
• [ON]-toetshandelingen schakelen de part in/uit.
• Faderhandelingen regelen het volume van de part.
G
USER1
G
USER2
G
USER3
G
USER4
Deze vier presets kunnen worden ingesteld door de
gebruiker. Zie 'De door de gebruiker gedefinieerde
Remote-functie gebruiken'.
B TRANSPORT-veld
Selecteer een van de volgende items om aan te geven hoe
de toetsen van de transportsectie functioneren terwijl de
MIDI Remote-functie wordt gebruikt.
• NORMAL-knop......... De transporttoetsen verrichten
• LOCAL-knop ............ Met de transporttoetsen kunt u
• REMOTE-knop ......... De transporttoetsen bedienen de
TIP
• Deze instellingen zijn ook van toepassing als u een
voetschakelaar gebruikt om het songtransport te bedienen.
C ON-veld
D FADER-veld
20
Dit veld wordt gebruikt wanneer u een door de gebruiker
gedefinieerde preset configureert.
206
AW2400 Gebruikershandleiding
hun normale handelingen: 'play',
'stop', 'locate', enz. voor de
huidige song. MTC/MMC/MIDI-
clockberichten worden
verzonden en ontvangen zoals is
aangegeven op de Setting 2-
pagina van het MIDI-scherm.
de huidige song afspelen/
stoppen of naar een bepaalde
locatie gaan. MTC/MMC/MIDI-
clockberichten worden echter
niet verzonden of ontvangen.
recorder niet, maar verzenden
alleen de MIDI-berichten die zijn
voorgeprogrammeerd voor elke
toets.
De door de gebruiker gedefinieerde
Remote-functie gebruiken
Op de 1-12-pagina en 13-16-pagina van het REMOTE-
scherm kunt u uw eigen MIDI-berichten toewijzen aan de
faders en [ON]-toetsen.
Voor de 1-12-pagina (of 13-16-pagina) van het REMOTE-
scherm drukt u het vereiste aantal keren op de
[REMOTE]-toets in de Layer-sectie, of drukt u eerst op de
[REMOTE]-toets en vervolgens op [F1] (of [F2]).
OPMERKING
• Als u door de gebruiker gedefinieerde toewijzingen wilt instellen,
moet u USER1-USER4 selecteren in het MODE-vak.
B
A
1 Fader/[ON]-toetsfunctienaam
Geeft de naam weer die is toegewezen aan de
weergegeven fader of [ON]-toets.
B RENAME-knop
Bewerkt de naam die is toegewezen aan de fader/[ON]-
toets. Verplaats de cursor naar de knop en druk op de
[ENTER]-toets om het NAME EDIT-popupvenster weer
te geven.
C LATCH/UNLATCH-knop
Selecteert een van de volgende werkingstypen voor de
[ON]-toetsen.
• LATCH ............. De instelling schakelen beurtelings in/
uit elke keer dat u op de [ON]-toets
drukt.
MIDI-data verzonden
(SW=7F)
aan
uit
C
D
E
MIDI-data
verzonden (SW=00)
uit