166 Rijden en parkeren
1
Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuuruitslag (dynamisch)
2
Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waarover wordt gereden) afhankelijk van de
momentele stuuruitslag (dynamisch)
3
Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
4
Markering op een afstand van circa 1,0 m
Wanneer de PARKTRONIC-parkeerassistent
gereed voor gebruik is en geen objecten worden
herkend, worden de segmenten van de waar‐
schuwingsmelding grijs afgebeeld.
%
Als het volledige systeem uitvalt, worden de
segmenten van de waarschuwingsmelding
rood afgebeeld en verschijnt op het multi‐
functioneel display in het combi-instrument
het symbool é.
Als de PARKTRONIC-parkeerassistent uitge‐
schakeld is, wordt de waarschuwingsmelding
ook uitgeschakeld.
Systeemgrenzen
De camera's werken in onder andere de vol‐
gende situaties slechts beperkt of helemaal niet:
Het regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
R
De lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
R
beeld 's nachts.
De betreffende cameralens is afgedekt, ver‐
R
vuild of beslagen. De aanwijzingen voor het
reinigen van de camera's in acht nemen
(
pagina 270).
/
Camera's of onderdelen van de auto waarin
R
de camera's zijn gemonteerd, zijn bescha‐
digd. In dit geval de camera's, hun stand en
afstelling laten controleren bij een gekwalifi‐
ceerde werkplaats.
Door extra op de auto gemonteerde aanbouwde‐
len (bijvoorbeeld kentekenplaathouder of fiets‐
drager), kunnen het gezichtsveld en verdere
functies van de achteruitrijcamera worden
beperkt.
%
Het contrast van het display kan nadelig wor‐
den beïnvloed door invallend zonlicht of
andere lichtbronnen. Wees in dat geval extra
voorzichtig.
%
Het display bij een aanzienlijke beperking
van de bruikbaarheid, als gevolg van bijvoor‐
beeld pixelfouten, laten repareren of vervan‐
gen.
Automatische functie van de achteruitrijca‐
mera in- en uitschakelen
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft te allen tijde ver‐
antwoordelijk voor het veilig manoeuvreren en
in- en uitparkeren. Erop letten dat zich geen per‐
sonen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden. De omgeving in de gaten houden
en te allen tijde klaar zijn om te remmen.