104 Licht en zicht
In zeer sporadische gevallen reageert de
adaptieve grootlichtassistent niet of niet tij‐
dig op andere verkeersdeelnemers met eigen
verlichting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti‐
veerd of desondanks geactiveerd.
Altijd goed de verkeerssituatie in de
#
gaten houden en het grootlicht tijdig
uitschakelen.
De adaptieve grootlichtassistent kan geen reke‐
ning houden met de weg- en weersomstandighe‐
den en de verkeerssituatie.
De herkenning kan in de volgende gevallen
beperkt zijn:
Bij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
R
hevige regen of sneeuw
Bij vervuilde of afgedekte sensoren
R
De adaptieve grootlichtassistent is slechts een
hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig de
heersende licht- en zichtomstandigheden en de
verkeerssituatie ligt bij u.
De adaptieve grootlichtassistent wisselt automa‐
tisch tussen de volgende lichttypen:
Dimlicht
R
Grootlicht
R
Bij snelheden boven 30 km/h:
Als geen andere verkeersdeelnemers worden
R
herkend, wordt automatisch het grootlicht
ingeschakeld.
In de volgende gevallen wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld:
bij snelheden onder 25 km/h
R
wanneer andere verkeersdeelnemers worden
R
herkend
bij voldoende straatverlichting
R
Bij snelheden boven circa 50 km/h:
De lichtbundel van het dimlicht wordt in rela‐
R
tie tot de afstand tot andere verkeersdeelne‐
mers automatisch geregeld.
De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij het bedieningspaneel
dakconsole.
Adaptieve grootlichtassistent in- of uitscha‐
kelen
Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
#
stand à draaien.