150 Rijden en parkeren
Omschakelen tussen TEMPOMAT en varia‐
bele limiter
TEMPOMAT selecteren: De tuimelschake‐
#
laar
1
omhoogdrukken.
Variabele limiter selecteren: De tuimel‐
#
schakelaar
1
omlaagdrukken.
%
Auto's met actieve afstandsassistent
DISTRONIC: De variabele limiter wordt via
een andere toets gekozen (
TEMPOMAT of variabele limiter activeren
De tuimelschakelaar
2
omhoog (SET+) of
#
omlaag (SET-) drukken.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden ( TEMPO‐
MAT) of begrensd (variabele limiter), wanneer
de voet van het gaspedaal wordt genomen.
of
De tuimelschakelaar
3
omhoogdrukken
#
(RES).
De laatst opgeslagen snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (TEMPO‐
MAT) of begrensd (variabele limiter).
Wanneer daarvoor de laatst opgeslagen snel‐
heid is gewist, wordt de momenteel gereden
snelheid opgeslagen.
%
Als de auto wordt geparkeerd, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Wanneer u de TEMPOMAT of de actieve
afstandsassistent DISTRONIC activeert,
wordt de laatst opgeslagen snelheid voor de
variabele limiter gewist.
pagina 153).
/
Opgeslagen snelheid verhogen/verlagen
De tuimelschakelaar
#
omhoog- of omlaagdrukken.
De opgeslagen snelheid wordt 1 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
De tuimelschakelaar
#
omhoog- of omlaagdrukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
1 km/h verhoogd of verlaagd.
of
De tuimelschakelaar
#
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt 10 km/h ver‐
hoogd of verlaagd.
of
De tuimelschakelaar
#
drukken en vasthouden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
10 km/h verhoogd of verlaagd.
of
2
tot het drukpunt
2
tot het drukpunt
2
voorbij het drukpunt
2
voorbij het drukpunt