Grootlicht
Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
#
stand L of à draaien.
De combischakelaar in de richting van de pijl
#
1
tot voorbij het drukpunt indrukken.
Bij activering van het grootlicht wordt het
controlelampje voor het dimlicht L
gedeactiveerd en door het controlelampje
grootlicht K vervangen.
Uitschakelen: De combischakelaar in de uit‐
#
gangspositie terugtrekken.
Lichtsignaal
De combischakelaar in de richting van de pijl
#
3
trekken.
Knipperlichten
Kort knipperen: De combischakelaar kort
#
tot het drukpunt in de richting van de pijl
of
4
drukken.
De betreffende knipperlichten knipperen
driemaal.
Permanent knipperen: De combischakelaar
#
tot voorbij het drukpunt in de richting van de
pijl
2
of
4
drukken.
Noodknipperlichten in- of uitschakelen
De toets
1
indrukken.
#
2
In de volgende situaties wordt het noodknipper‐
licht automatisch ingeschakeld:
De airbag is geactiveerd.
R
De auto wordt sterk, vanaf een snelheid
R
boven 70 km/h, afgeremd tot stilstand van
de auto.
Licht en zicht 103
Als vervolgens wordt verder gereden, wordt de
alarmknipperlichtinstallatie bij circa 10 km/h
automatisch uitgeschakeld. U kunt de alarmknip‐
perlichtinstallatie ook met de toets
kelen.
Adaptieve grootlichtassistent
Werking van de adaptieve grootlichtassistent
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks adaptieve grootlichtassis‐
tent
De adaptieve grootlichtassistent reageert
niet op de volgende verkeersdeelnemers:
Verkeersdeelnemers die geen verlichting
R
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
Verkeersdeelnemers die een zwakke ver‐
R
lichting hebben, bijvoorbeeld fietsers
Verkeersdeelnemers waarvan de verlich‐
R
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een
vangrail
1
uitscha‐