wielverdraaiing. Zo kunt u zich bij het achteruit‐
rijden oriënteren en obstakels vermijden.
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft te allen tijde ver‐
antwoordelijk voor het veilig manoeuvreren en
parkeren. Bij het manoeuvreren of parkeren
mogen zich onder andere geen personen, dieren
of voorwerpen in het manoeuvreergebied bevin‐
den; dit controleren.
U kunt kiezen tussen de volgende weergaven:
Normale weergave
R
Groothoekweergave
R
Aanhangwagenweergave
R
Het gebied achter de auto wordt net als in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergegeven.
De volgende cameraweergaven zijn beschikbaar
in het multimediasysteem:
Normale weergave
1
Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuurwielverdraaiing (dynamisch)
2
Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waarover wordt gereden) afhankelijk van de
momentele stuurwielverdraaiing (dynamisch)
3
Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
4
Gele waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op een
afstand tussen circa 0,6 m en 1,0 m)
Rijden en parkeren 241
5
Rode waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op zeer
geringe afstand (circa 0,3 m of minder)
6
Oranje waarschuwingsmelding van de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op mid‐
dellange afstand (tussen 0,3 m en 0,6 m)
%
Als het volledige systeem uitvalt, worden de
binnenste segmenten van de waarschu‐
wingsmelding rood afgebeeld. Het controle‐
lampje in de toets van de PARKTRONIC gaat
branden en op het multifunctioneel display
verschijnt het symbool é.
Als het systeem achter uitvalt,
worden de achterste segmenten bij het
R
achteruitrijden rood afgebeeld.
worden de achterste segmenten bij het
R
vooruitrijden uitgeschakeld.
Als de actieve parkeerassistent is ingescha‐
keld, worden de rijstroken groen weergege‐
ven.
Als de PARKTRONIC-parkeerassistent uitge‐
schakeld is, wordt de waarschuwingsmelding
ook uitgeschakeld.