186 Rijden en parkeren
Op de volgende manier ervoor zorgen
#
dat de geparkeerde auto altijd vol‐
doende is beveiligd tegen wegrollen:
Op hellingen de voorwielen zo
R
draaien dat de auto in de richting
van de stoeprand rolt als deze in
beweging komt.
De parkeerrem bedienen.
R
De transmissie in de stand j zet‐
R
ten.
& WAARSCHUWING Brandgevaar bij hete
onderdelen van het uitlaatsysteem
Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, met hete onderdelen van
het uitlaatsysteem of de uitlaatgasstroom in
contact komen, kunnen deze materialen ont‐
steken.
De auto zo parkeren dat geen brand‐
#
baar materiaal met hete onderdelen van
de auto in contact kan komen.
Niet op een droge wei of afgeoogste
#
graanvelden parkeren.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len‑ en letsel als kinderen zonder toe‐
zicht in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
worden achtergelaten, kunnen deze de auto
in beweging zetten, door bijvoorbeeld:
De parkeerrem vrij te zetten.
R
De automatische transmissie uit de par‐
R
keerstand j te schakelen.
De motor te starten.
R
Tevens kunnen ze uitrustingen van de auto
bedienen en klem komen te zitten.
Kinderen nooit zonder toezicht in de
#
auto laten.
Bij het verlaten van de auto altijd de
#
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
* AANWIJZING Beschadiging van de auto
door wegrollen
De auto altijd tegen wegrollen beveili‐
#
gen.
De auto tot stilstand brengen door het rem‐
#
pedaal in te drukken.