Na het starten van de motor moeten obstakels
opnieuw worden gedetecteerd voordat een
nieuwe waarschuwing kan volgen.
Systeemgrenzen
Voor de passieve flankbescherming gelden in
principe de systeemgrenzen van de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent.
Onder andere de volgende objecten worden niet
herkend:
Voetgangers die aan de zijkant van de auto
R
lopen
Objecten die aan de zijkant van de auto
R
staan
PARKTRONIC-parkeerassistent uit- of inscha‐
kelen
* AANWIJZING Gevaar voor ongevallen
door objecten in de directe omgeving
De PARKTRONIC-parkeerassistent herkent
bepaalde objecten in de directe omgeving
mogelijk niet.
Bij het parkeren of manoeuvreren in het
#
bijzonder op obstakels letten die zich
onder of boven de sensoren bevinden,
bijvoorbeeld bloembakken of aanhang‐
wagendissels. Anders kunnen de auto
of andere objecten worden beschadigd.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is actief, als
het controlelampje
1
niet brandt. Als het con‐
trolelampje brandt of op het multifunctioneel
display het symbool é wordt weergegeven, is
de PARKTRONIC-parkeerassistent niet actief.
Rijden en parkeren 239
De toets
2
indrukken.
#
%
Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan
de toets zich ook in de middenconsole bevin‐
den.
%
Als de auto wordt gestart, is de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent automatisch ingescha‐
keld.