460 Banden en velgen
De wielbouten in de aangegeven volgorde
#
tot
5
diagonaal en gelijkmatig met maxi‐
maal 80 Nm vastzetten.
De wielbouten vervolgens in de aangegeven
#
volgorde
1
tot
5
diagonaal en gelijkmatig
met het voorgeschreven aanhaalmoment van
130 Nm vastzetten.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onjuist aanhaalmoment
Als de wielbouten of -moeren niet met het
voorgeschreven aanhaalmoment zijn vastge‐
zet, kunnen de wielen loskomen.
De wielbouten of -moeren moeten met
#
het voorgeschreven aanhaalmoment
aangetrokken zijn; dit controleren.
Als u dit niet zeker weet, de auto niet
#
verplaatsen. Contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats en het aan‐
haalmoment direct laten controleren.
De bandenspanning van het nieuwe wiel con‐
#
troleren en naar behoefte aanpassen.
Auto's met bandenspanningswaarschu‐
1
#
wingssysteem: Het bandenspanningswaar‐
schuwingssysteem opnieuw starten
(
pagina 449).
/
Auto's met bandenspanningscontrole: De
#
bandenspanningscontrole opnieuw starten
(
pagina 443).
/
Uitzondering: Het nieuwe wiel is een nood‐
wiel.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
R
spanning (
pagina 440)
/
Noodwiel
Aanwijzingen met betrekking tot het nood‐
wiel
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde wiel- en bandenma‐
ten
De wiel‑ en bandenmaten en het bandentype
van het nood‑ of reservewiel en het te ver‐
wisselen wiel kunnen verschillend zijn. Als
het nood‑ of reservewiel wordt gemonteerd,
kunnen de rij-eigenschappen sterk worden
beïnvloed.
Om risico's te vermijden, de volgende punten
in acht nemen:
De rijstijl aanpassen en voorzichtig rij‐
#
den.
Nooit meer dan een noodwiel of reser‐
#
vewiel monteren dat afwijkt van het te
verwisselen wiel.
Een noodwiel of reservewiel dat afwijkt
#
van het te verwisselen wiel, slechts
kortstondig gebruiken.