3-6
TACHYARITMIETHERAPIE
VENTRICULAIRE THERAPIE
Ventriculaire redetectie na ventriculaire ATP-therapie
Ventriculaire redetectie na ventriculaire ATP-therapie bepaalt of een aritmie beëindigd werd.
Wanneer een ventriculair ATP-schema wordt afgegeven, monitort de pulsgenerator de
hartfrequentie na elke burst en gebruikt ventriculaire detectievensters (waarin wordt gekeken of
8 van de 10 intervallen snel zijn) en van de Ventriculaire Redetectieduur om vast te stellen of
de aritmie voorbij is.
Het ATP-schema gaat verder met de volgende burst uit de reeks totdat aan één van de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
•
Redetectie verklaart dat de therapie geslaagd is (einde van episode)
•
Het vastgestelde aantal ATP-bursts in het schema is afgegeven
•
De ATP-time-out voor de ventriculaire zone is bereikt
•
De gedetecteerde ventriculaire aritmiefrequentie verschuift naar een andere ventriculaire
frequentiezone, waarbij een andere therapie wordt gekozen
•
Shock Indien Instabiel zorgt ervoor dat de pulsgenerator de resterende ATP-therapie
overslaat en met shocktherapie begint
•
De PRM stuurt het commando THERAPIE AFBREKEN tijdens afgifte van een burst in
een schema
•
Tijdens afgifte van therapie vindt afbreken met de magneet plaats
•
De tijdelijke Tachymodus is gewijzigd
•
Therapie op commando wordt verzocht
•
De episode eindigt als gevolg van de opnieuw geprogrammeerde Tachymodus, de opnieuw
geprogrammeerde ventriculaire tachyparameters, of een poging tot inductie of leadtest
OPMERKING: Als een ATP-burst wordt afgebroken, wordt het geprogrammeerde ATP-schema
beëindigd. Als verdere therapie nodig is, wordt met de volgende geprogrammeerde therapie
(ATP of shocks) op het voorschrift begonnen.
Ventriculaire redetectie na ventriculaire shocktherapie
Ventriculaire redetectie na ventriculaire shocktherapie bepaalt of een aritmie beëindigd werd.
Wanneer er shocks worden afgegeven, controleert de pulsgenerator na iedere shock de hart
frequentie en maakt gebruik van ventriculaire detectievensters (waarbinnen 8 van de 10
intervallen snel moeten zijn) en, indien van toepassing, de post-shockdetectieverfijningen om
vast te stellen of de aritmie afgelopen is. De shocktherapie wordt voortgezet totdat aan één van
de volgende voorwaarden is voldaan:
•
Redetectie verklaart of de therapie geslaagd is (einde van de episode)
•
Alle voor een episode beschikbare ventriculaire shocks zijn afgegeven
•
Het ritme wordt opnieuw gedetecteerd in de VT- of VT-1-zone. Het beschikbaar aantal
programmeerbare shock(s) in die zones werd afgegeven en de aritmie blijft in één van
deze lagere zones