•
Elk ventriculair ATP-schema (dat uit meerdere bursts kan bestaan) kan tijdens een
ventriculaire episode slechts eenmaal worden afgegeven.
•
Per ventriculaire episode kunnen er maximaal 8 shocks worden afgegeven. De eerste 2
shocks zijn programmeerbaar. De volgende niet-programmeerbare maximale-energieshocks
zijn beschikbaar in elke zone:
–
VT-1-zone: 3 maximale energieshocks
–
VT-zone: 4 maximale energieshocks
–
VF-zone: 6 maximale energieshocks
OPMERKING: Wanneer een shock is afgebroken met het programmer commando THERAPIE
AFBREKEN, door gebruik van de magneet of vanwege Afbreken-Herbevestigen, telt de
afgebroken shock niet mee als een shock die beschikbaar is voor de betrokken episode van
tachyaritmie. Ook therapieën op commando en STAT SHOCK worden niet tot de beschikbare
shocks in een episode gerekend; zij hebben geen invloed op de verdere therapiekeuze.
Op grond van de initiële ventriculaire detectiecriteria kiest de pulsgenerator de eerst
voorgeschreven therapie binnen de ventriculaire zone waarin de tachyaritmie wordt gedetecteerd
(d.w.z. er wordt aan detectie voldaan; zie "Ventriculaire detectie" op pagina 2-5). Na afgifte van
de gekozen therapie begint de pulsgenerator met redetectie om vast te stellen of de aritmie
geconverteerd is.
•
Als de aritmie wordt geconverteerd tot een frequentie onder de laagste geprogrammeerde
grens, gaat de pulsgenerator verder met monitoring totdat de episode afgelopen wordt
verklaard. Na afloop van de episode gebruikt de pulsgenerator opnieuw de initiële
ventriculaire detectiecriteria voor een nieuwe episode. Wanneer het optreden van een
nieuwe episode wordt verklaard, wordt de eerst voorgeschreven therapie weer afgegeven.
•
Als de aritmie niet wordt geconverteerd en er wordt in dezelfde ventriculaire zone opnieuw
een aritmie gedetecteerd, wordt de volgende geprogrammeerde therapie in die zone
gekozen en afgegeven (Figuur 3-2 op pagina 3-4) opnieuw gevolgd door redetectie. Als de
aritmie in dezelfde zone aanhoudt, wordt de therapie in die zone voortgezet.
•
Als een aritmie na afgifte van therapie overgaat naar ventriculaire zones (door versnelling
of vertraging) en opnieuw wordt gedetecteerd in een hogere of lagere ventriculaire zone,
wordt in de gedetecteerde zone een therapie met gelijke of grotere sterkte gekozen en
afgegeven. De pulsgenerator bepaalt voor shocktherapie op grond van de gedetecteerde
frequentiegrens, vóórdat de condensator wordt geladen, welke shock moet worden
afgegeven. Als tijdens het laden van de condensator de tachyaritmie sneller of trager wordt
dan de oorspronkelijk gedetecteerde frequentie, wordt de tevoren vastgestelde energie
afgegeven.
Raadpleeg Figuur 3-3 op pagina 3-4 tot en met Figuur 3-7 op pagina 3-5.
Redetectie wordt uitgevoerd nadat elke therapie wordt afgegeven om te bepalen of er
meer therapie nodig is. Gebruik de volgende informatie bij het interpreteren van de
therapieprogressiecijfers:
•
Na iedere redetectiecyclus verloopt de afgifte van therapie in de door de omcirkelde cijfers
aangegeven richting.
•
Een stijgende lijn geeft versnelling van de aritmie naar een hogere ventriculaire zone aan.
•
Een dalende lijn geeft vertraging aan naar een lagere ventriculaire zone.
•
De therapie met de geringste sterkte is weergegeven in de ATP-kolommen; hoe meer u naar
rechts in de kolom gaat, hoe groter de therapie sterkte.
TACHYARITMIETHERAPIE
VENTRICULAIRE THERAPIE
3-3