STAP EEN
Test op ongewenste tachytherapie
omdat er zowel stimulatie-artefacten
als depolarisaties worden geteld.
Bekijk het elektrogram van de frequentie-
detectie-elektroden in de frequentie-
detectie-afleiding op de PRM programmer.
Let op de amplitude van het stimulatie-
artefact in het frequentiedetectie elektro-
gram van de ICD-pulsgenerator.
Wanneer de amplitude van het stimulatie-
artefact 1/3 of meer bedraagt van de
amplitude van de R-golf amplitude moeten
de frequentiedetectie-elektroden
worden verplaatst.
Programmeer de ventriculaire
tachymodus van de pulsgenerator
op Monitor. Activeer event-markers.
Programmeer PSA/pacemaker op een
frequentie die hoger is dan de intrinsieke
frequentie of op een asynchrone
modus (bv. DOO, AOO, VOO).
Wanneer blijkt dat signalen meer dan eens
worden geteld, moeten - afhankelijk van
de situatie - de stimulatie- en/of frequentie-
detectie-elektroden worden verplaatst.
Als tijdens het testen de energie-
instellingen van de pacemaker moesten
verlaagd worden om te voorkomen dat
signalen meer dan eens worden geteld,
leg dan - voor later gebruik, als
herprogrammeren nodig mocht zijn - de
maximaal toelaatbare instellingen vast.
OPMERKING: De Guidant Magneet model 6860 kan eveneens gebruikt worden om de pacemakerinteractie te
beoordelen als de magneetfunctie is uitgeschakeld. Als de magneet boven een apparaat wordt gehouden
dat in de ventriculaire modus Monitor + Therapie staat, moeten er tonen geproduceerd worden.
Figuur B-1. Testprocedure voor interactie tussen pacemaker en ICD
STAP TWEE
Test op onjuiste inhibitie van tachy-
therapie door de detectie van stimulatie-
artefacten in plaats van de aritmie.
Test alle tachyaritmieën.
Activeer de event-markers
van de pulsgenerator.
Programmeer PSA/pacemaker op een
asynchrone modus (bv. DOO, AOO,
VOO) bij een maximale amplitude
en pulsduur.
Controleer of de stimulatie-artefacten
niet worden gedetecteerd.
Programmeer de ventriculaire
tachymodus van de pulsgenerator
op Monitor + Therapie.
Induceer tachyaritmie. Controleer
de event-markers en het elektrogram
op stimulatie-artefacten.
ALS DE ARITMIE NIET GEDETECT-
EERD WORDT, MOET ONMIDDELLIJK
EEN STAT ICD SHOCK KUNNEN
WORDEN AFGEGEVEN.
Verminder de pacemakerenergie en/of
verplaats de frequentiedetectie-leads
wanneer blijkt dat de therapie op de
verkeerde wijze wordt geïnhibeerd.
ICD-CONVERSIE MOET DAN
WORDEN HERHAALD.
Als tijdens het testen de energie-
instellingen moesten verlaagd worden
om overdetectie van stimulatie-
artefacten te voorkomen, leg dan - voor
later gebruik, als herprogrammeren
nodig mocht zijn - de maximaal
toelaatbare instellingen vast.
INTERACTIE MET PACEMAKERS
STAP DRIE
Definitieve programmering.
Lees na het testen van de conversie
de pacemaker opnieuw uit, om na te
gaan of de modus of andere parameters
niet gewijzigd zijn en of de shock van
de ICD-pulsgenerator de pacemaker
niet heeft beschadigd.
Programmeer de pacemaker op de
gewenste modus, frequentie, amplitudes
en pulsduur.
Controleer of de geprogrammeerde
stimulatie-energie voldoende is voor
effectieve post-shock stimulatie;
indien dit niet het geval is, overweeg
dan om de ICD-pulsgenerator post-
shock stimulatie op hoge energie
en op een frequentie hoger dan die
van de pacemaker te programmeren.
B-3